Denken vanuit zelfloosheid
Een poosje geleden ben ik begonnen aan het boek Mystiek: geschiedenis, en uitdaging (1989) van Bruno Borchert. Het boek opent pontificaal met de vraag: “Wat is mystiek?” Maar al vanaf de tweede alinea begint de auteur mystiek te vergelijken met verliefdheid, omdat het omschrijven van wat mystiek eigenlijk is hem moeilijk valt en omdat hij nog voor hij een beetje op gang is gekomen al op zoek is gegaan naar belevingsgebieden waar iedere lezer bekend mee zal zijn. De “wat-is-vraag” over mystiek is eigenlijk een beetje vreemd. Hoe kun je iets definiëren waarbij het verdwijnen of het op de achtergrond geraken van het zelf, van een sturend en denken ego, zo’n belangrijke rol speelt?
Zelf redeneer ik vanuit een ander vertrekpunt. Hoe? Wanneer? – en ook Waarom? – is het, dat in een mens het denkende en sturende ego soms opgelost lijkt te worden? Wat gebeurt er dan? Welke psychische, welke religieuze, welke existentiële gebeurtenissen hebben met dat ego-verlies te maken? Hoeveel lemma’s staan er in de Grote Encyclopedie van de Zelfloosheid? Welke lemma’s glanzen op met mooie kleuren, welke lemma’s doen ons de wenkbrauwen fronsen, en welke lemma’s doen ons bidden dat het ons nooit moge overkomen?
Als je begint te denken vanuit de zelfloosheid, dan zijn, zo komt me voor, waanzin en mystiek, twee onderwerpen die zich al snel aan de aandacht zullen opdringen. Maar zeker zijn het niet de enigen. Ook in een stadion bijvoorbeeld, bij een voetbalwedstrijd of een popconcert, of bij een opzwepende speech van een politicus, kunnen sturende en denkende ego’s volledig in het niets verdwijnen. Ook zijn er talloze chemicaliën – waarvan in onze wereld alcohol de bekendste is – die het denkende en sturende ego uit de cockpit kunnen gooien met alle gevolgen van dien. Inderdaad, van zelfloosheid zou je een zelfstandige studie kunnen maken (zoals in zekere zin Marc De Kesel met zijn boek Zelfloos: De mystieke afgrond van het moderne ik al gedaan heeft).
Serie waanzin in de Dominicuskerk
Het vertrekpunt van de zelfloosheid was al sterk in mijn denken aanwezig toen ik vanuit de Dominicuskerk de uitnodiging kreeg om als preker deel te nemen in het kader van een kleine serie over waanzin (liever hebben we het in de Dominicus over “overweging” of “toespraak” dan over een “preek”). Leontien Dekker verzorgde het geheel en nam de eerste dienst in de serie voor haar rekening. Colet van der Ven had haar geattendeerd op mij, als ervaringsdeskundige. Zelf zou Colet de overweging houden in de laatste dienst op Pinksteren.
Eerder, in mei 2022, heb ik met Colet en Michael Elias gesproken over waanzin en religie. Michael en ik hebben beiden met psychotische ervaringen te maken gehad, en beiden hebben wij in de afgelopen jaren daar een boek over gepubliceerd. Michael publiceerde in 2020 zijn semi-autobiografische roman Hanesteen, en zelf heb ik een jaar later De overtocht: Filosofische blik op een psychose gepubliceerd.
Deze uitnodiging maakte het voor mij mogelijk om dit redeneren vanuit de zelfloosheid verder vorm te geven. In eerste instantie heb ik dat gedaan met een artikel onder de titel “Oceanische gevoelens? Hoezo?”, dat in het meinummer van de Dominicuskrant is verschenen. Het is een verhaal waarin ik serieus inga op de tekstuele bron van deze term, “oceanische gevoelens,” maar waarin ik ook ruimschoots aandacht besteed aan voetbal. In mijn artikel in de Dominicuskrant probeer ik uit te leggen dat de ervaring van euforie in een stadion bij een schitterend doelpunt op een bepaalde manier te maken heeft met ervaringen van waanzin of mystiek. Hoewel ik geen voetbalfanaat ben, ben ik wat euforisch voetbalgejuich betreft, zeker een ervaringsdeskundige.
In mijn preek zelf ben ik recht op mijn doel af gegaan en heb deze gewoonweg de titel “Buiten jezelf zijn” gegeven. Psychoses, mystieke ervaringen, drugs, popmuziek, gejoel in een stadion – het scala aan momenten waarin je niet meer “binnen jezelf” bent is eigenlijk heel groot. En de moraal van mijn verhaal is vrij simpel – vreest niet om buiten jezelf te geraken, doch leert daarbij om naar de engelen te luisteren en de duivels te weren. Na de verzoeking van Jezus in de woestijn, zo staat er geschreven in het evangelie van Mattheüs, “liet de duivel hem met rust, en kwamen er engelen om voor hem te zorgen.”
LSD
Waar ik het in mijn overweging ook over heb, vrij uitgebreid zelfs, zijn ervaringen met LSD. We leven niet meer in de jaren 60 en we kunnen het oude, laat ik maar zeggen onverantwoordelijke optreden van drugsgoeroe Timothy Leary inmiddels wel achter ons laten. De geschiedenis is hem aan het inhalen en in plaats van de van-alles-bevrijdende-drug voor een hippie-tegencultuur, kan er, nu we al dat tumult achter de rug hebben, opnieuw serieus en wetenschappelijk gekeken worden naar het “healende” potentiaal van deze chemische substantie.
Ik heb zelf nooit een LSD-pilletje geslikt. Ik durfde dat niet. Als ex-psychoot weet je dat het gebruik van serieus hallucinogene stoffen gelijk staat aan het spelen met vuur, spelen met een vuur dat voor mij al veel te hard gebrand had. In De overtocht schrijf ik: “In de kliniek is mij regelmatig gevraagd of ik LSD had gebruikt, en als ik de tegenwoordigheid van geest had gehad, had ik moeten antwoorden: ‘Nee, ik kan dit helemaal op eigen kracht, ja, zelfs met een shot Haldol in mijn lijf’”.
LSD was voor mij out of the question. Maar wat mij wel intrigeert is dat één-en-hetzelfde pilletje sommige mensen een serieuze godservaring kan bieden, terwijl het bij anderen een ervaring induceert die sterk doet denken aan een psychose. De setting waarin LSD wordt gebruikt zal niet allesbepalend zijn, maar ik denk wel dat het een verschil maakt of je aan het experimenteren slaat in een kapel, klooster of meditatiecentrum of op een andere plaats, een plaats waarbij je in eerste instantie niet aan verstilling denkt, zoals op een feestje of in de vrije natuur.
De meeste mensen die aan het roemruchte Goede Vrijdag experiment van Timothy Leary hebben meegedaan spreken van een authentieke religieuze ervaring die hun religieuze leven heeft verdiept. Maar precies dezelfde stof kan mensen een zogenaamde “bad trip” bezorgen. Sommige mensen zijn krijsend en rillend van angst, vaak door de bezorgde mensen om hen heen, naar de eerste hulp van een ziekenhuis gebracht, waar ze met tranquilizers en andere therapeutische hulpmiddelen tot bedaren moesten worden gebracht. Anderen daarentegen zweven op eigen kracht voor een poos de hemel in, en weten daaruit, als de stof weer eenmaal is uitgewerkt, ook weer veilig op aarde terug te keren.
Hoe kan dat zijn? Eén chemische substantie, en zulke extreem verschillende reacties? En hoeveel mensen hebben deze vraag in alle ernst gesteld? In mijn preek heb ik dit ook willen aanraken: “Wat je hieruit kunt aflezen is dat wat er in kerken, kloosters of meditatiecentra gebeurt op een bepaalde manier iets te maken heeft met wat er in ziekenhuizen gebeurt.” Er gebeurt iets in de hersenen, ziel, geest, aangezwengeld door een bepaalde stof, wat leidt tot heterogeen gedrag – en diezelfde dingen kunnen gebeuren zonder die stof, maar blijven nog steeds even heterogeen.
Wanneer dergelijke dingen gebeuren zonder stimulatie van drugs, bijvoorbeeld door een intern op gang gekomen feedbackloop, of door een drama in de persoonlijke levenssfeer, of door – en dat bestaat ook – overmatig bidden of overmatig mediteren, dan wordt deze samenhang kennelijk volstrekt onzichtbaar. Alleen zeer grote geesten als Plato hebben kunnen aanvoelen dat er een intrinsieke samenhang bestaat tussen mystiek en waanzin. Het domein van de waanzin en het domein van de mystiek zijn eeuwenlang volstrekt van elkaar gescheiden geweest, alhoewel er in de literatuur- en filosofiegeschiedenis de nodige gissingen en intuïties zijn terug te vinden. Pas wanneer er een klimaat ontstaat waarin ervaringsdeskundigen zelf mogen meepraten over hun eigen ervaringen blijkt de relatie tussen mystiek en waanzin weer enigszins tot haar recht te kunnen komen.
Plaats geven aan een psychose
En vanaf wanneer is dat? Het eerste verslag van de waanzin geschreven door een ervaringsdeskundige zelf, wordt meestal toegeschreven aan Daniel Paul Schreber die in 1903 zijn Denkwürdigkeiten eines Nervenkranken publiceerde. Is dat kort geleden of juist lang geleden? – vraag ik me altijd af als ik dat jaartal weer voor ogen krijg. In ieder geval zijn er sindsdien vele boeken verschenen waarin psychoten hun eigen verhaal vertellen. Het publiceren van een dergelijk boek in onze tijd is eigenlijk helemaal niets opzienbarends. Hoe belangrijk het voor mijzelf ook is geweest, het schrijven van een boek met psychiatrische confessies zou je, net als phantasy of chicklit, bijna als een genre kunnen gaan zien.
Een psychotische periode kan uiteindelijk een plaats krijgen in een levensverhaal. De gedachte dat dit mogelijk is, ja, dat dit wenselijk is, is de grondtoon geweest van deze serie in de Dominicuskerk. Het kan een donkere plaats zijn, maar ook een plaats waaruit steeds meer licht gaat schijnen. Het kan een breukvlak zijn, een trauma, een gebeurtenis die veel verwarring heeft gesticht en waarvoor tijd nodig is geweest de dingen enigszins op een rijtje te krijgen. Leontien Dekker zette de toon met haar overweging “Demonen op hun plaats gezet”, waarin ze herinneringen aan haar eigen opleiding als geestelijk verzorgster combineerde met een close reading van het verhaal van de genezing van de bezetene bij de Gerasenen (Mattheus 9, 28-34).
In sommige gevallen – en echt zeldzaam zijn de verhalen daarover niet – kan een psychose in een levensloop zelfs een gunstige wending krijgen, zoals in het verhaal van David Lukoff, dat in de tweede dienst werd voorgelezen. Hij is zijn psychose uiteindelijk gaan begrijpen als een vorm van spiritueel ontwaken. Een uitgebreidere versie van zijn verhaal is te vinden op YouTube, met meer details over de muziek van Cat Stevens, over een LSD ervaring in het Golden Gate Park in San Francisco, mooie vergezichten in de natuur en hippiemeisjes in Volkswagenbusjes. Een van de belangrijkste ingevingen in zijn psychose had hem gezegd dat hij mensen moest gaan genezen – “become a healer” had een stem hem letterlijk gezegd. Aanvankelijk vatte Lukoff dit op – antropologie-student die hij was geweest – als een roeping om sjamaan te worden.
Later vertaalde hij deze bijzonder sterke ingeving naar de moderne tijd en besloot hij psycholoog te worden. Zijn eigen psychose blijft in zijn kijk op cliënten een belangrijke rol spelen en zo werd hij onder andere mede-oprichter van een Spiritual Competence Academy.
Ook Colet van der Ven noemde in haar Pinkstertoespraak, met de titel “Adembenemend nieuw” een vergelijkbaar verhaal dat ze in dagblad Trouw was tegengekomen. Het betrof een twintigjarige jongen, die het als zijn missie was gaan zien anderen te begeleiden in transformatie-processen. Misschien heeft deze jongen de vertaalslag naar de hedendaagse geneeskunde nog niet helemaal gemaakt, of misschien, wat ook kan, is hij zich werkelijk in het sjamanisme gaan verdiepen. Colet noemde ook het onderzoek van Eva Ouwehand, die een promotieonderzoek gedaan heeft naar hoe mensen met een bipolaire stoornis hun ervaringen een plaats proberen te geven. De overweging van Colet kwam uit bij het Jiddische lied, De gouden pauw keert zich om, in de dienst prachtig gezongen door Shura Lipowsky. Er zijn levensgebeurtenissen die lijken te beginnen als een val, een val in wat aan het begin alleen maar een afgrond lijkt te zijn. Later blijken mensen op een bepaalde manier toch opgevangen te zijn, gedragen te worden, door God, door een diepere grond, door de vleugels van een mythische vogel.
Van het sacrale naar het heilige
Mijn eigen psychose zie ik niet als een vorm van spiritueel ontwaken. “Op een bepaalde manier ben ik ook wel ergens toe wakker geschud, maar meer leek het op een ruwe interruptie van een goede nachtrust, zoals wanneer je buren plotseling midden in de nacht de muziek hard zetten.” In een boek over mystiek kwam ik een verhaal tegen dat mij aangreep. Het is het verhaal van Gregory Nixon, die zich in de bossen van Canada aan een LSD-trip had gewaagd. De ontmoeting die hij had met het goddelijke, beschrijft hij als een contact met de sacrale goden van het oude Griekenland. “De vraag wat hem in die ervaring overkomen is, heeft hem heel zijn leven beziggehouden,” heb ik in mijn toespraak gezegd. Voor mij en mijn psychose geldt hetzelfde. Net als Nixon ben ik meer een denker dan een genezer, en ben ik me mijn hele leven door af blijven vragen: wat is er toch eigenlijk allemaal gebeurd?
De goden van het oude Griekenland brengen ons weer terug bij de sjamanen. Op zich kan ik me wel voorstellen dat mensen die een psychose hebben ondergaan zich op het sjamanisme werpen. In mijn boek ga ik in het laatste hoofdstuk, getiteld “De afstand tot het sacrale,” zelfs uitgebreid op dit onderwerp in. In archaïsche culturen bestaan initiatieriten en worden jonge mensen soms het bos, de bergen of de woestijn in gestuurd, waar zij kennis kunnen maken met de geesten die zij later in hun leven waarschijnlijk vaker zullen tegenkomen. In archaïsche culturen hebben engelen en duivels vaak al gezichten en namen, uitzinnige ervaringen hebben al op voorhand een plaats in een mythe, en het is aan de sjamaan om te proberen het tumult van de waanzin te kanaliseren tot een voor de gemeenschap dienstbaar levensbesef. Het is, wat je kunt noemen, psychose onder begeleiding, dat net als een LSD-experiment in een kapel, een verrijkende ervaring kan zijn die je banden met de tradities versterkt.
Daarom is het citaat van Jung, dat in de hele serie aanwezig is geweest: ”We pathologiseren omdat we niet weten hoe we moeten mythologiseren,” zo op zijn plaats. Toch ben ik niet eindeloos gefascineerd door archaïsche, sacrale goden. Met behulp van de filosofie van René Girard probeer ik mijn psychose een plaats te geven in het grote verhaal van de weg van het Sacrale naar het Heilige. Daarmee plaats ik het in de Bijbelse traditie waarin de offergoden steeds meer veld moeten ruimen voor de God van gerechtigheid, barmhartigheid en liefde.
Net als Michael Elias in zijn boek, zoek ik soms mijn weg tussen de personages uit de Bijbel. Soms identificeer ik me met de bezetene bij de Gerasenen, of andere door demonen geplaagde figuren. Soms ploppen uit mijn vroege puberteit fragmenten op van mijn ongegeneerde identificatie met Ted Neeley – die zanger met die prachtige stem en met die mooie lange haren, die Jezus vertolkte in Jesus Christ Superstar. In kleermakerszit in het gras, met mijn gitaar op mijn schoot en een brok in mijn keel zong ik, in de dagen dat het christelijke geloof bij mij en de meeste medeleerlingen op de katholieke middelbare school al flink aan het wegebben was, de woorden uit Jesus Christ Superstar na: “Understand what power is. Understand what glory is. Understand at all. Understand at all.”
Mijn belangrijkste Bijbelse identificatiefiguur is waarschijnlijk Petrus. U kent hem wel, beetje impulsief en onbesuisd type. Op een bepaald moment moet hij door Jezus uit het water gevist worden en op dat moment heeft hij nog vele bittere tranen te schreien voor hij kan zien wie hij achterna is gegaan. Het is dezelfde Petrus die in Handelingen 2 als eerste het woord neemt, en met de profeet Joël op de achtergrond een van de meest uitzinnige visioenen schetst die het Nieuwe Testament kent. Wat daaraan vooraf is gegaan is het curieuze wonder van Pinksteren. Met de beschrijving van dit wonder, zoals voorgelezen in de Pinksterdienst van de Dominicuskerk, wil ik deze terugblik graag eindigen: “Ze waren buiten zichzelf van verbazing en zeiden: ‘Het zijn toch allemaal Galileeërs die daar spreken? Hoe kan het dan dat wij hen allemaal in onze eigen moedertaal horen? Amerikanen, Chinezen en Arowakken, inwoners uit Geuzenveld, Osdorp en de Bijlmer, uit Leeuwarden, Purmerend en Venlo, mensen uit Oekraïne en Georgië, Syrië en Libanon, Egypte en de omgeving van Utrecht, en ook joden uit Tel Aviv die zich hier gevestigd hebben, Joden en proselieten, mensen uit Griekenland en Arabië. Wij allen horen hen in onze eigen taal spreken over Gods grote daden.’ Verbijsterd en geheel van hun stuk gebracht vroegen ze aan elkaar: ‘Wat heeft dit toch te betekenen?’
De overwegingen zijn terug te zien op de website van de Dominicusgemeente.