Taizé in Rome

Vraagt God of Jezus van ons om op te gaan in iets groters? Of vraagt hij ons om afstand te houden en onszelf te blijven, zelfs in bedreigende omstandigheden? Mogen we ons ergens in laten meeslepen? En zo ja, waarin dan? Kunnen we ons een geloofsbeleving zonder momenten van enthousiasme voorstellen? Kunnen we ons een geloofsbeleving zonder momenten van kalmte voorstellen? Dit zijn de vragen waarmee ik aan het einde van dit voorjaar 2025 het Pinksterfeest inging.

Deze vragen waren opgekomen in mijn voorbereidingen voor de COV&R, het Colloquium of Violence and Religion, de jaarlijkse internationale conferentie over het werk van mijn favoriete denker René Girard. Maar ze hadden ook geïnspireerd kunnen zijn door de prekenserie ‘Roes – vlucht of vervoering?’ die dit voorjaar in de Dominicus rond Pinksteren werd gehouden. Het Pinksterverhaal zelf is natuurlijk een uitbraak van enthousiasme, een coming out, een soort religieuze Pride. Aanvankelijk werd er alleen maar besmuikt over de opstanding gefluisterd, aanvankelijk werd het alleen verteld tegen de beste vrienden en vriendinnen, maar dan, in een samenkomst, breekt het uit, mag het er plotseling zijn, in het volle daglicht, met uitingen die tegen het onbetamelijke aanzitten…

Uitdrijvingen

Waarschijnlijk is de reputatie van Jezus in de streken van Galilea rond gaan zingen doordat hij mensen kon genezen, doordat hij lawaaierige demonen uit kon drijven. Jezus was in staat om stormen tot bedaren te brengen en mensen uit een staat van bezetenheid terug te brengen in de rust van een normaal leven. Snel en doeltreffend, zonder chemicaliën, zonder jarenlange gesprekken. Zoals in het verhaal van de Gerasenen in Marcus 5, waar je kunt lezen: ‘Ze kwamen bij Jezus en zagen de bezetene daar zitten, gekleed en bij zijn volle verstand.’ Vooral dat detail van het ‘gekleed’ zijn vind ik mooi – hij zat er weer netjes bij, hij was weer toonbaar. Ja, hij moet er rustig bij hebben gezeten en zal zeker niet vol enthousiasme over zijn genezing hebben zitten jubelen – een soort hyper-enthousiasme, een soort over-inspiratie was waarschijnlijk precies het probleem geweest.

Geslaagde duiveluitdrijvingen zullen indertijd een belangrijke rol hebben gespeeld in de reputatie van spirituele leraren en zo vinden we in de derde eeuw na Christus een beschrijving van een heidense duiveluitdrijver, Apollonius van Tyana, die de stad Efeze op wonderbaarlijke wijze van een pestepidemie weet te bevrijden. Deze Apollonius wijst een blinde bedelaar aan als vijand van de goden, en maant het volk aan hem te stenigen. Het volk stribbelt tegen, maar na enige pressie nemen ze de stenen toch ter hand:

Sommigen gaven gehoor aan zijn oproep en begonnen de bedelaar te bekogelen. Maar de ogen van degene die blind leek, wierpen hen prompt een stekende blik toe en schoten vuur. Toen begrepen de Efeziërs dat ze met een demon te maken hadden en ze stenigden hem zo hartstochtelijk dat hun projectielen een grote heuvel rond zijn lichaam vormden.

Dit verhaal ontleen ik aan een boek van Girard dat ik voor de conferentie had herlezen: Ik zie satan vallen als een bliksem. Het verhaal zegt iets over wat er mis kan zijn met enthousiasme. In zijn bespreking van het verhaal van Apollonius en de Efeziërs wordt het verhaal niet zozeer gecontrasteerd met dat van de Gerasenen, alhoewel dat ook de moeite waard is om te doen – maar het contrastverhaal is dat van de overspelige vrouw in Johannes.

In het verhaal in het Johannes-evangelie komt de collectieve zuivering, en de hartstocht of het enthousiasme waarmee deze gepaard gaat zoals bij Apollonius, door de interventie van Jezus niet tot stand.

Naar Christus en de overspelige vrouw van Pieter Bruegel de Oude

Er wordt juist géén duivel uitgedreven, er wordt géén wonder verricht en de gedeelde woede die zich aan het opbouwen was en zocht naar een ontlading blijft een beetje hangen in het gemoed van de mensen die uiteindelijk langzaam afdruipen – ‘één voor één, de oudsten het eerst’, staat er geschreven. Het eindresultaat doet denken aan dat van een kaal ritueel in de moderne tijd, een geleerde lezing van een professor bijvoorbeeld, die vagelijk iets dieps raakt en daarna gaat iedereen, allemaal weer eenling geworden, terug naar huis, terug naar het eigen eilandje, zonder verbinding, en misschien zelfs met een licht gevoel van schuld en onbehagen.

Bazuingeschal

Op eerste Pinksterdag heb ik de heilige mis bijgewoond in de Santa Maria Maggiore in Rome. Het is de kerk waar, toen nog maar een paar maanden tevoren paus Franciscus begraven was. Rome was de stad waar dit jaar de genoemde Girard-conferentie werd gehouden. Het was de eerste keer in mijn leven dat ik in Rome was, en ik vond bijna alles wat ik die week in die stad gezien had machtig mooi.

Ook de Pinkstermis in de Santa Maria Maggiore was machtig mooi. Iets van die omvang heb ik in mijn hele leven als katholiek nog niet eerder meegemaakt. Alleen al hoe het begon! De sacristie was bij de ingang en na een plechtige klokslag schreden de geestelijken langzaam in processie door het middenpad naar het altaar. De stoet begon met een tiental misdienaars in zwart en wit, en daarachter, in het rood, een aantal kapelaans, vervolgens een groep priesters, en dan, met mijters en andere gouden hoofddeksels op, de bisschoppen en andere kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders. Het waren er in totaal een stuk of vijfenveertig.

Ook de muziek was machtig mooi. Een enorm orgel, een koor waarschijnlijk drie keer zo groot als dat van de Dominicus, en daarbovenuit een bataljon koperblazers die met hun bazuinen een glorieus wereldeinde naderbij leken te wenken. Opeens kreeg ik beelden van hoe het dak zou openscheuren en de zon genadeloos naar binnen zou schijnen, zo ongeveer als in het Pantheon, die oude tempel met dat ronde oog in het dak die maar een kilometer verderop staat en waar ik een aantal dagen daarvoor nog was geweest.

En dan was dit alleen nog maar de Santa Maria Maggiore – de kerk waar paus Franciscus voor zijn ‘bescheiden’ graf had gekozen! Het was niet eens de Sint-Pieter, waar op hetzelfde moment waarschijnlijk een mis werd opgedragen die nóg mooier en nóg machtiger was. Het was: de Katholieke Kerk in al haar luister, alsof het Schatrijke Roomse leven hier in Italië nooit had opgehouden te bestaan.

Ja, het was een groots en meeslepend zondagochtend-uur. Ik heb het hele credo meegezongen tot en met de laatste tel van het langgerekte ‘Amen’ aan het eind. Vijfenveertig geestelijken voor een enkele mis is misschien wel een beetje aan de hoge kant, maar het is toch indrukwekkend als een aantal daarvan met brood en wijn van het podium afdaalt en de kerk in komt struinen, helemaal tot bij de achterbanken. Verbinding alom, ook heel sterk in de vredesgroet aan de kerkgenoten, die ik, met zoveel talen om me heen en het Pinksterwonder indachtig, een aantal keer in het Nederlands  met Brabants accent en al heb uitgesproken.

De kapel

Vervoerd zijn, geënthousiasmeerd zijn, onder de indruk zijn – het hield maar niet op in Rome. Op maandag sta je in het centrum van een wereldomspannende Roomskatholieke kerk en op dinsdag loop je rond op het Forum Romanum, het hart van het oude Romeinse Rijk.

Van de weeromstuit ga je na een paar dagen Rome-highlights verlangen naar een klein Romaans kerkje zoals op het Frans platteland. Je krijgt behoefte aan architectonische en liturgische kalmte. En gelukkig werd daarin voorzien door de conferentie zelf die plaatsvond in de Australische Katholieke Universiteit, die een bescheiden dependance in Rome hadden in een gebouw ter grootte van een HEMA-filiaal. En echt heel bescheiden was de kapel aldaar, waar belangstellenden iedere ochtend een korte kerkdienst konden bijwonen.

Ja, Girard was katholiek en de aan hem gewijde conferenties beginnen voor wie wil altijd met een kleine dagelijkse kapeldienst. Ik ben er iedere ochtend heen gegaan. Ik herinner me vooral de eerste dag en de stilte die in het kappelletje hing, met een priester die in kazuifel al achter het altaar klaarstond. Ik herinner me het geschuifel, de stappen van nog een paar laatkomers, en het geblader in het boekje met de liturgie. Voor de aanvang van de dienst begon de priester opeens te zingen. Het was een welbekende melodie:

Laudate omnes gentes, laudate dominum.

En zo weerklonk in Rome een Taizé-lied. De kortste psalm die de Bijbel kent, gezet op een eenvoudige melodie. Er waren een aantal mensen die het net zoals ik konden meezingen, maar niemand zong een tweede stem. Er waren verder ook geen muziekinstrumenten, maar ik had niet het gevoel dat er iets aan het lied ontbrak. Het was een sonore, kalme,  jubelvrije lofzang. Daarna begon de mis met een paar woorden van welkom. We zaten er allemaal rustig bij, gekleed en bij ons volle verstand.

Begin je week in alle rust met dit nummer van Taizé: