Hou oud moet je geworden zijn voor je werkelijk begrijpt wat een woord betekent? Zijn er woorden die zich al helemaal geven aan mensen van zeer jonge leeftijd? Zoals ‘stout’ misschien, of ‘lekker’? Bestaan er woorden waarvan sommige mensen, hoewel ze ze heus wel leren hanteren, de diepere of meer doorleefde betekenis nooit werkelijk zullen leren kennen? Zijn er woorden die pas in een onverwachte, bijzondere of extreme situatie hun volledige zeggingskracht prijsgeven? Die rustig in de taal hebben liggen wachten en onverwacht in tijden van grote sociale onrust, van rampen en pestilentiën, tot spreken komen? Een zo’n woord is misschien ‘huiveren’. Er zijn veel mensen die pas met het uitbreken van corona voor de eerste keer in hun leven daadwerkelijk hebben gehuiverd. Die beseft hebben dat dat ‘huiveren’ veel verder gaat dan ze tot dan toe hadden aangenomen.
Het vreemde van woorden is dat je ze al kunt plaatsen vóór dat ze werkelijk voor jou gesproken hebben. Kinderen snappen al op jonge leeftijd dat ‘rouwen’ datgene is wat mensen doen als ze een dierbare hebben verloren. Ze kunnen zich er misschien ook wel iets bij voorstellen, hoe dat zou zijn – als pappa of mamma er niet meer is… Misschien hebben ze er soms onrustige dromen over… De meeste mensen hebben bij het bereiken van de puberteit al verschillende uitvaarten meegemaakt, hebben daar rondgekeken, of hebben zich een moment laten meeslepen door alle emoties die daar vrijelijk mogen stromen. Ik herinner me de novelle Seize the Day van Saul Bellow die eindigt in een kerk, waarin een man onbedaarlijk aan het huilen slaat bij een uitvaart van iemand die hij helemaal niet kent. Zelf heb ik achtendertig jaar oud moeten worden voor ik werkelijk wist wat rouwen was. Zomaar opeens kwam dat telefoontje uit Waalwijk, was er die plotselinge treinreis van Amsterdam naar ’s-Hertogenbosch. Het was in een tijd dat het slecht ging met de Nederlandse Spoorwegen en de trein ergens in de Betuwe ook nog eens meer dan een half uur stil in het landschap heeft gestaan.
Ervaringsdeskundigheid in een psychose maakt dat je bekend bent met een aantal woorden die mogelijk voor latere levensmomenten op je lagen te wachten. Ik merk het vaker op in De overtocht: psychoten kunnen meestal uitstekend redeneren, maar zijn heel ongeduldig. Ze eigenen zich contexten en leefwerelden toe, aangedreven door het verlangen in een groter huis te wonen, meer ruimte te hebben dan je adolescente studeerkamertje kan bieden. Soms worden dat kathedralen en paleizen. Allerlei woorden die mystici gebruiken, zoals ‘eenwording’, ‘oceanische gevoelens’, ‘het licht zien’, ‘satori’ heb je binnen een beetje psychose al heel vroeg in je leven geproefd. En je hebt gehuiverd, lang voor mensen om je heen mee konden huiveren, en de diepte van dit woord konden doorvoelen.
Het vreemde is dat een psychose je ook al heel vroeg aan het ‘stamelen’ brengt. Stamelen, dat wil zeggen, met de beste wil van de wereld niet in staat uit te drukken wat je daadwerkelijk beleeft. Of om uit De overtocht te citeren: ‘Voor wat er op dat moment door mij heen ging zijn er, wederom, geen woorden. Zo gaat dat nou eenmaal in psychoses, je valt van de ene onbeschrijflijkheid in de andere.’ Mogelijk bestaan er ervaringen waarvoor er zelfs helemaal geen woorden zíjn. Het paradoxale is dat in deze betekenislacunes andere woorden plotseling een rol kunnen opeisen, of zomaar kunnen neerdwarrelen. Woorden die angst aan kunnen jagen, maar ook woorden die kunnen troosten en steunen zoals je nooit gedacht had dat diezelfde woorden dat ooit zouden kunnen doen. Of zoals Robert Pirsig aan het einde van Zen en de kunst van het motoronderhoud de hymne You Gotta Walk that Lonesome Valley noemt, als de Quality waar hij honderden pagina’s lang over gefilosofeerd heeft hem helemaal in bezit heeft genomen. Daar ben je nu, dit is jouw eenzame weg, niemand kan deze weg gaan zoals jij hem moet gaan…