Wie zijn die ‘wij’?

De onmiddellijke aanleiding voor dit eerste artikel in de Dominicuskrant, verschenen in [], was een applaus voor Jan Nieuwenhuis (1924-2019). Ongetwijfeld in Jan Nieuwenhuis een van de meeslependste prekers die in de Dominicuskerk op de kansel heeft gestaan.

Wij weten dat God niet luistert naar zondaars, maar als iemand godvrezend is en Zijn wil doet, dan luistert Hij naar zo iemand.  (Joh. 9:31)

Shared space of waarom olifanten niet psychotisch worden

1. Shared space

Als ik vanuit mijn woning in Amsterdam-Noord naar het Centraal Station ga neem ik meestal het pontveer op het IJplein. Na het IJ overgestoken te hebben arriveer ik dan op een stukje betegelde stadsgrond waar, behalve dat er geen auto’s mogen komen, geen verkeersregels gelden, een stukje dat ‘shared space’ wordt genoemd. Er is geen wegbeschildering, er zijn geen zebrapaden, geen stoplichten of signaalborden, fietsers gaan niet voor op voetgangers en voetgangers ook niet op fietsers, het verschil tussen van links komen en van rechts komen heeft geen betekenis meer. Het stukje betegeld wegdek dat ik bijna dagelijks oversteek is in 2022 aangelegd in navolging van de aanlegsteiger van het NDSM- en Buikslotermeerveer een paar jaar eerder en 500 meter verderop.

Deze shared space is een fraai en duidelijk zichtbaar symbool van wat ik in de context van de psychiatrische vraagstukken ‘indifferentiatie’ heb genoemd. Het afschaffen van alle verschillen die door verkeersregels in stand worden gehouden levert dan op een gebied van beperkte omvang een chaos op, die je een ‘prettige chaos’ zou kunnen noemen. Het doet een beetje denken aan hoe sommige mensen die verder nooit met de psychiatrie in aanraking zijn geweest zichzelf ‘prettig gestoord’ noemen.

In De overtocht heb ik het herhaaldelijk over verkeerssituaties geschreven omdat deze, zeker bij het autorijden of in het drukke stadsverkeer, je dwingen bij de les te blijven. Contextverschuivingen zijn juist in bepaalde verkeerssituaties ongewenst:

Met name op grauwe novemberdagen wil ik nog weleens ontroerd raken door de vrolijke felle kleuren van stoplichten, maar wel weet ik altijd nog te stoppen wanneer een licht op rood springt. Wanneer het esthetische genot van kleuren van stoplichten of verkeersborden een serieuze rol gaat spelen tijdens het autorijden, als dat genot de verkeerstechnische betekenissen gaat overwoekeren, dan beginnen de dingen echt vreemd te worden. En gevaarlijk.1

Wegverkeer, of afwezigheid van wegverkeer, komt in mijn boek ook voor als ik schrijf over ‘mini-satori’s’. ‘Mini-satori’ is een term die een psychiater in mijn medisch dossier heeft achtergelaten waarmee hij bepaalde intense ervaringen aanduidde die mijn psychose leken aan te kondigen. Deze voor-psychotische ervaringen herinner ik me nog heel goed en nog steeds is het moeilijk er een precieze omschrijving van te geven, maar er zijn resonanties met wat Heidegger en Freud schrijven over het Unheimliche. Ook ‘numineuze ervaring’ zou niet een geheel verkeerde benaming zijn geweest.

Als ik er in De overtocht over schrijf handhaaf ik het mij geschonken woord ‘mini-satori’:

Ik herinner me een mini-satori met een aantal kraaien, met hun zwarte snavels in de rondte pikkend tussen de straatstenen van een lege winkelstraat, alles onder een helle zon op een julidag om vijf uur in de ochtend. Ik herinner er me een met wolken en zonnestralen na een onweersbui, gespiegeld in de ruiten van een enorm flatgebouw.2

Het waren beelden die me plotseling, zonder aanvankelijk te begrijpen waarom, deden huiveren. En, kleine psychonaut die ik was, ik probeerde die gewaarwordingen te onderzoeken, er als het ware dieper in binnen te gaan. Het beeld van vogels die rondhippen op de straatstenen van een rijweg kan me nog steeds fascineren, en steeds heb ik nog met enige regelmaat met diverse mini-satori’s te maken. Maar in de loop der tijd heb ik ze ook terzijde leren schuiven, waardoor ik ze uiteindelijk niet meer hoef te vrezen.

Ja, die vogels, op een vroege zondagochtend op de straatstenen… Ze symboliseren de indifferentiatie van trottoir en straatweg, loopgebied en rijgebied. Stadsvogels als kauwen, kraaien en duiven weten hoe ze met de gevaren van het autoverkeer kunnen leven, maar maken daarbij geen gebruik van het uitgebreide symbolische systeem van stoplichten, wegschilderingen en verkeersborden dat door een hele stad heen is aangelegd. Zij zijn altijd waakzaam – en extra waakzaamheid of voorzichtigheid is precies wat de verkeersontwerpers willen opwekken bij degenen die zo’n geïndifferentieerd gebied als een shared space betreden!

Als je op de vroege zondagochtend waarop je vogels op de rijweg kunt zien neerstrijken voetgangers ziet lopen, dan zul je zien dat deze hoegenaamd altijd het trottoir zullen aanhouden, ook al is de stad nog helemaal stil en is er in de verste verte geen auto te bekennen. Het onderscheid tussen uren met veel verkeer en uren met weinig verkeer, waar voor vogels alles van afhangt, speelt in principe voor mensen geen rol. Mensen rekenen op het symbolische onderscheid tussen rijbaan en trottoir. Als je op het trottoir loopt ben je sowieso veilig, hoe druk of hoe stil het ook is. Honden zijn misschien nog wel een beetje te conditioneren maar dieren begrijpen dit verschil niet, beschikken niet over de mentale uitrusting om symbolische taal te lezen, laat staan zelf te gaan snappen welke betekenissen de symbolen hebben.

Dit op het trottoir blijven lopen, ook al lijkt er geen enkele noodzaak toe te zijn, is iets wat we geïnternaliseerd hebben. In een vroeg verleden is daar een stukje opvoeding aan vooraf gegaan. Ouders, schoolmeesters en –juffrouwen hebben ervoor gezorgd dat de impulsen om de straat op te rennen, achter een rollende bal aan bijvoorbeeld, geïnhibieerd worden. Het kan je gebeuren dat je een volwassene fysiek ziet ingrijpen als een jong kind om welke reden dan ook de straat op dreigt te rennen, het kan je zelfs gebeuren dat je zelf die volwassene bent. Honderden keren ben je ervoor gewaarschuwd goed uit te kijken met oversteken, en als je volwassen bent is het in je gaan zitten. Zelfs als je snel een straat moet oversteken maak je de snelle kijkbeweging – links-rechts-links. Stadsbewoners dragen allemaal een stukje geïnternaliseerde cultuur met zich mee, waarmee ze beschermd zijn tegen de gevaren van het gebruikmaken van de openbare weg. Gewoon op het trottoir blijven lopen, en je loopt geen enkel gevaar. Dieren hebben dat niet. Daarom moeten dieren altijd opletten.

Disinhibitie, het tegengestelde, wil dan in feite zeggen dat je die aangeleerde gewoonten negeert of overrulet. Soms kan dat echt moeite kosten. Ik denk daarbij aan de autoloze zondagen in 1973, toen mensen gingen rolschaatsen op de snelweg. Dan heb je met een uitzonderlijke toestand te maken, waarin overtredingen geen overtredingen meer zijn en je het plezier daarvan mag smaken. Maar vermoedelijk hebben op de autoloze zondagochtenden veel kerkgangers nog steeds netjes op de stoep gelopen.

In mijn psychose is er ook een moment geweest van disinhibitie van geïnternaliseerde verkeersregels. Deze heb ik niet in De overtocht beschreven. Met een gevoel van euforische vrijheid ging ik met mijn fiets over straat slingeren en ik heb nog een duidelijk herinnering aan een remmende auto en een man die woedend uitstapte en vroeg of ik soms een eind aan mijn leven wilde maken. Hoe ik van die fietstocht veilig thuis ben gekomen weet ik niet meer, maar wel dat ik niet lang daarna opgenomen zou worden voor mijn tweede psychose, die ik de ‘strafpsychose’ heb genoemd en waarin ik momenten van totale indifferentiatie heb meegemaakt. Het was mijn hellevaart, waar we hier verder niet op hoeven in te gaan.

2. Waarom olifanten niet psychotisch worden

Het hele sociale gedrag en alle inhibities die we ons daarin eigen maken worden grotendeels door de cultuur gemedieerd. Mensen zijn voor een belangrijke deel geaccultureerde wezens of wezens die de geboden en gedragsregels van de cultuur waarin ze leven geïnternaliseerd hebben. Dieren hebben ook inhibities, maar deze zijn nooit cultureel gemedieerd omdat dieren geen of nauwelijks cultuur hebben. De inhibities van dieren zijn internalisaties van directe fysieke gebeurtenissen in de opvoeding of in het sociale leven en daarnaast zijn er dierlijke inhibities die vanuit een instinct zijn voorgegeven.

De Duitse gedragskundige Konrad Lorenz heeft beschreven hoe dieren met natuurlijke wapens als klauwen en scherpe tanden ook sterke inhibities kunnen hebben bij het gebruik van deze lichaamsdelen. Een leeuwin kan haar welpen verplaatsen door hen met haar tanden in hun nekvel te pakken, dezelfde tanden waarmee ze een gazelle dood kan bijten. Wanneer een wolf in een gevecht zich onderwerpt door zijn nek aan te bieden, dan zal de dominante wolf niet doorbijten. We zouden dit ook kunnen zien als het begin van een symbolische werking: een hiërarchie wordt gevestigd, niet door een gevecht op leven en dood, maar middels een gebaar dat ‘betekenis’ heeft en dat verbonden is met een inhibitie van het gebruik van natuurlijke wapens.3

Bij andere groepsdieren als primaten, olifanten en mensen, ontbreken die natuurlijke wapens en de bijbehorende inhibities. Geweldsproblemen binnen de gemeenschappen van groepsdieren worden gereguleerd door instincten en dominantiepatronen. In zijn boek over agressie heeft Lorenz het huiveringwekkende beeld geschilderd van een chimpansee met een mitrailleur. Op het moment dat kunstmatige wapens hun intrede doen in de evolutie speelt het probleem van de geweldsbeheersing als nooit te voren op.

Hier komen we aan bij een centraal inzicht in de mimetische theorie van René Girard. Als wat betreft de geweldsbeheersing de grenzen bereikt zijn van wat instincten, dominantiepatronen en andere eventueel ‘natuurlijke’ beschermingsmechanismen vermogen, dan moet er, wil er een verdere evolutie mogelijk zijn, een nieuwe vorm van geweldskanalisatie komen. ‘Als chimpansees,’ schrijft Girard in Des choses cachées depuis la fondation du monde (1978), ‘in plaats van takken naar elkaar te gooien, zoals zij soms doen, zouden leren elkaar met stenen te bekogelen, zou hun sociale leven radicaal veranderen: zij zouden òf als soort verdwijnen òf net als de mensen verboden gaan instellen.’4 De vuistbijl kan alleen ontstaan onder de bescherming van culturele geweldsbemiddeling, dat wil zeggen, van het sacrale, van de religie – dat bij Girard dan altijd terugvoert op het zondebokmechanisme. Niet-natuurlijke wapens gaan niet samen met een wereld zonder goden, zonder verboden, zonder cultuur, zonder taal.

Het is zeker complexe materie, en in zijn Des choses cachées besteed Girard er een heel hoofdstuk aan dat de titel draagt ‘Het hominisatieproces’. Hij bekritiseert daarin de onhandigheden in hoe ethologen – wetenschappers die het gedrag van dieren bestuderen, en etnologen – wetenschappers die het gedrag van archaïsche gemeenschappen bestuderen – cultuur en natuur aan elkaar proberen te knopen. Dominantiepatronen komen op veel plaatsen in de dierenwereld voor, en ontstaan, zegt Girard, omdat ze conflicten en rivaliteit verminderen. Een chimpansee die één keer een gevecht met een sterkere groepsgenoot heeft verloren weet dat hij voortaan de ‘mindere’ is, en zal niet een tweede gevecht met dezelfde chimpansee aangaan. De sterkste chimpansees, de alfamannetjes, worden de leidersfiguren, en hun toorn zal tijdens een moment van tumult bij ondergeschikten in de gemeenschap grote angsten oproepen. Deze angsten worden gedragen door dreigingen waarin fysiek geweld nabij is.5

Over de complexiteit van het sociale leven van primaten zijn we, onder andere dankzij het werk van Frans de Waal, veel meer te weten gekomen dan bekend was in de tijd dat Girard zijn Des choses cachées schreef. Zo zegt Girard nog dat een echt zondebokproces bij primaten niet vóórkomt terwijl we inmiddels weten dat een groep chimpansees soms een baviaan kunnen lynchen. Het is verleidelijk dominantiepatronen als ‘cultureel’ op te vatten, maar het zijn patronen die bij allerlei soorten voorkomen, zoals er bij kippen de bekende ‘pikorde’ is.

Als we dominantiepatronen nog tot de natuurlijke evolutie kunnen rekenen, dan wil dat ook zeggen dat internalisatie ouder is dan de mens. Hondeneigenaars weten dat honden zich een zeer hevig gevecht waarin ze het onderspit hebben gedolven zullen herinneren. Ze zullen zich de hond in kwestie, of het hondenras waartoe deze behoorde, kunnen herinneren en ze kunnen smartelijk gaan piepen als ze een hond van dat ras voorbij zien komen. Ik denk dat het in extreme gevallen zeker gerechtvaardigd is ook bij dieren van trauma’s te spreken.

Maar voor psychoses ligt dat anders. Wat nog typisch natuurlijk is, als we denken in termen van internalisaties, dan hebben we het over verinnerlijkingen van direct fysiek geweld. Zodra niet-natuurlijke wapens in het spel komen kunnen de dominantiepatronen ontwricht worden. Met een steen kan ik een vijand doden die fysiek sterker is dan ik, om over dolken of geweren nog maar te zwijgen. De Goliaths en de Ajaxen van de mensenwereld zijn niet meer de vanzelfsprekende leiders en we komen terecht in een wereld waarin talloze andere vaardigheden of eigenschappen zoals intelligentie, diplomatieke talenten, bekwaamheid met wapens enzovoorts de hoofdrol kunnen gaan overnemen.

Pas bij de mens ontstaan cultureel bemiddelde inhibities, die je kunt opvatten als verinnerlijkte geboden. Dit internaliseren is een essentieel proces zonder welke de evolutionaire doorgang van primaat naar mens nooit gemaakt had kunnen worden. Het is een proces dat je sociologisch of antropologisch kan benaderen, maar ook psychologisch en pedagogisch, dat wil zeggen vanuit het individu. Individueel-psychologische fenomenen maken onderdeel uit van het grotere antropologische plaatje. Dit betekent ook dat de term ‘interdividueel’, die René Girard wil geven aan zijn bijdrage aan de psychologie, niet helemaal goed gekozen is en soms zelfs een misleidend karakter kan hebben. Vooral in de vroege stadia moeten individuele mensen in de goden en mythen geloven, moeten ze deelnemen aan de riten en moeten ze de geboden gehoorzamen. Tegenover de instinctieve inhibities en door fysieke overmacht geïnternaliseerde inhibities bij dieren, krijgen de mensen aanvankelijk iets aangekweekt als ‘heilig ontzag’, ontzag voor het sacrale, ontzag voor iets dat niet meer fysiek aanwezig is. Het is dit heilige ontzag waaruit het hele numineuze belevingsregister voortkomt.6 Mensen ontwikkelen niet een ontzag voor de goden die zij verzonnen hebben, maar uit het onmisbare ontzag waarmee mensen aan geboden leren gehoorzamen komt het ontzagwekkende van de godenwereld voort.

Inhibities zijn bij mensen veelal cultureel bemiddelde inhibities, en disinhibities zijn ontregelingen die iets gemeen hebben met wat op antropologisch niveau het overtreden van verboden is. Een psychose is een ontregeling in de geïnternaliseerde cultuur, waarin allerlei verschillen kunnen verdwijnen op het niveau van de taal en de individuele beleving. Bij dieren is dit niet op dezelfde manier mogelijk omdat dieren niet over een geïnternaliseerde cultuur beschikken. Een psychose is in de meest letterlijke betekenis van het woord een ‘cultuurziekte’, een aan cultuur gerelateerde aandoening. Met andere woorden, dieren, zelfs de meest intelligente troependieren als olifanten, dolfijnen of apen, kunnen niet psychotisch worden.7

Natuurlijk zijn er ook bij dieren allerlei ontregelingen mogelijk waaruit gedrag resulteert dat sterk doet denken aan wat we in de mensenwereld in psychiatrische ziekenhuizen kunnen zien. In het woord ‘hondsdolheid’ is een verwijzing naar de menselijke waanzin verdisconteerd. Er zijn allerlei hersenziekten denkbaar waarin een bepaalde functie-uitval optreedt die lijdt tot dramatische gedragsveranderingen. Instinctieve inhibities kunnen ook ontregeld worden, maar dan zal er in de regel sprake zijn van een biologische verstoring. In de natuur zullen die dieren weinig overlevingskansen hebben, terwijl waanzinnigen tot in de oudste mythen deel hebben uitgemaakt van mensengemeenschappen en daar soms bijzondere rollen in toebedeeld hebben gekregen – wat zo kon zijn omdat waanzinnigen dichter bij het sacrale staan.

*****

Wat we in deze korte antropologisch-evolutionaire excursie hebben proberen te suggereren is hoe vruchtbaar de mimetische theorie van René Girard kan zijn voor het beter in beeld krijgen van samenhangen rondom de menselijke waanzin. We moeten begrijpen dat er twee gedaanten van de crisis van verschillen zijn, een psychologische en een antropologische. Verschillen kunnen verdwijnen in het maatschappelijke veld, maar verschillen kunnen ook verdwijnen in één enkel hoofd, dat wil zeggen, in de door een individu geïnternaliseerde cultuur. Deze twee gedaanten zijn nauw met elkaar verweven. Het gedrag van een waanzinnige kan in enkele gevallen besmettelijk worden, maar als het individu in kwestie eenmaal in quarantaine is gesteld, heeft het verder geen invloed meer op een eventuele ‘crisis van verschillen’ at large.

Helaas voorziet de mimetische theorie niet in het verhaal van individuele waanzin, omdat het te gefixeerd is op het ‘interdividuele’, op dat wat er tussen mensen onderling gebeurt rondom de waanzin. Zonder de ‘interdividuele’ aspecten te willen uitvlakken, moet met name wat betreft de psychose, ook aandacht besteed worden aan wat er in het singuliere subject gebeurt. Het obstrueren van deze aandacht zou net zo dwaas zijn als het diskwalificeren van de celbiologie als een belangrijk onderdeel van de biologie als geheel.

Een andere merkwaardige uitkomst van deze denk-exercitie is dat het enorme succes van de biomedische psychiatrie eigenlijk meer van toepassing is op de dierenwereld dan op de mensenwereld. Ik moet denken aan de natuurfilm De nieuwe wildernis waarin een wat depressief paardje dat ondanks pogingen van de opzieners van het natuurgebied voldoende te laten eten toch de winter niet heeft gehaald. Misschien had wat Prozac of een ander antidepressivum beter geholpen dan de hooibalen die steeds maar voor het arme beestje werden klaargelegd.

Alle medicinale stimuli en dempers die bij dieren werken zullen ook hun effecten hebben bij mensen, maar juist bij psychoses, waarin een acculturatie, een geïnternaliseerd cultuursysteem implodeert, zouden de vragen naar hoe er een culturele behandeling kan zijn voor een uit de cultuur voortkomend probleem vanzelfsprekend moeten zijn.


1. De overtocht, p. 41.
2. De overtocht, p. 58
3. Zie https://bronnenpagina.nl/wp-content/uploads/2024/02/Konrad_Lorenz_on_Moral_Weapons.pdf
4. DCC, p.106
5. Wellicht is hier het nodige op af te dingen, bijvoorbeeld met verwijzing naar het werk van Frans de Waal, en is de mens/primaat dichotomie kleiner en gecompliceerder dan we denken. Ook kun je onderwerpingsgedrag al als 'cultuur' labelen. Maar dit wil niet zeggen dat de afstand tot fysiek geweld bij dieren veel kleiner is dan die bij mensen.
6. Dit is een evolutionair-antropologisch uitgangspunt dat in principe gebaseerd is op immanente ervaringen en daarmee ook een sterk anti-Platonisch karakter heeft. Onder 'Platonisme' verstaan we hier een opvatting waarin er een metafysisch of psychisch voorbestaan is van de dingen, zoals in de ideeën van Carl Gustav Jung over de archetypen. Deze vaak religieuze inhouden zijn geen voorgegevenheden, maar zijn gevormd. Jung heeft een belangrijke rol gespeeld in het vestigen van aandacht op het 'numineuze' dat oorspronkelijk teruggaat op Das Heilige van Rudolf Otto. Maar Jung, noch Otto, hebben er ooit over nagedacht waar dat 'numineuze' belevingsveld vandaan zou kunnen komen.
7. Stetka, Bret, ‘Why Don't Animals Get Schizophrenia (and How Come We Do)?, Scientific American, March 24, 2015. Het artikel gaat over een onderzoeksproject onder leiding van Dr. Joel Dudley, waarin vooral nagedacht wordt in termen van de evolutie van de hersenfysiologie. Aan het eind van het artikel komt de suggestie voorbij dat schizofrenie gerelateerd is aan ‘language and many other aspects of higher-order cognition’. Zie ook een video waarin een vrouw die lijdt aan psychotische aandoeningen op dit artikel ingaat: https://www.youtube.com/watch?v=YJfjbeA9Vl8.

Over het verdwijnen van verschillen

Geen rozentuin

God hebbe haar ziel… Met deze woorden wil ik altijd beginnen als ik mijn ruim 15 jaar geleden overleden moeder wil noemen. In De overtocht heb ik eigenlijk maar heel weinig verteld over de mensen die in de tijd van mijn opname belangrijk in mijn leven waren. Daarbij denk ik dan aan de nog voortsudderende vriendschappen van de middelbare school, de eerste nieuwe studievrienden, en natuurlijk ons gezin thuis, waar ik ieder weekend met een tas vol vuile was op bezoek ging. En nee, nog geen geliefde…

Mijn moeder heb ik in De overtocht slechts een paar keer genoemd. Zoekend naar de passage die ik hier wil bespreken, besefte ik niet eens dat deze helemaal aan het begin van het boek staat. Mijn verhaal begint zo: “In de jaren na mijn opname leende mijn moeder regelmatig boeken uit de bibliotheek waarvan ze hoopte dat ze haar een beetje inzicht konden geven in wat ik in mijn psychose had meegemaakt. Als ik die boeken dan later zelf las, dacht ik, bij sommigen daarvan tenminste, dit is typisch hoe buitenstaanders denken hoe het er in een hoofd van een psychoot aan toegaat.”

Eigenlijk heb ik, toen mijn leven weer enigszins op de rails stond, met mijn moeder maar een klein beetje over alles kunnen napraten. Daardoor weet ik iets van haar schrik, en ook iets van wat mensen haar en mijn vader verweten hadden. Ik heb verteld hoe ze uiteindelijk reageerde op het verhaal van de psychiater die mijn ouders op de mouw had gespeld dat alle problemen waren ontstaan doordat ik homoseksueel was en dat niet kon accepteren. Maar echt napraten over hoe het is om psychotisch te zijn, dat hebben we niet gedaan en dat zat er ook gewoon niet in.

Welwillende belangstelling voor mijn psychotische avonturen, het bestond op een of andere manier wel, ik was er niet geheel van afgesloten, het was niet zo dat ik iets had meegemaakt waar iedereen zich pontificaal van afkeerde. In mijn boek noem ik psychiater J., iemand die zeker ruimte gaf aan mijn belevingen maar die dan, na me mijn vertelspeelplaats te hebben gegund, toch over ging op een andere orde. In de eerste jaren na de opname, leefde een dergelijke belangstelling bij mijn moeder vrij sterk en natuurlijk leefde het ook bij de auteurs van de bibliotheekboeken die ze consulteerde. Een dergelijke welwillende belangstelling is ook onmiskenbaar aanwezig in een van de mooiste boeken over de waanzin die ik ken, Madness and Modernism van Louis A. Sass. Als psycholoog probeert hij zijn patiënten te begrijpen, zijn dikke boek getuigt daarvan op bijna elke bladzijde, maar toch lukt het hem vaak niet:

Praten met patiënten die in een psychose zitten kan een diep ontluisterende ervaring zijn. Hun manier van spreken, met haar onverwachte zwenkingen en cryptische verwijzingen, zal de luisteraar waarschijnlijk verbaasd en stuurloos maken – en zal waarschijnlijk ook het praecox-gevoel1 oproepen: dat verontrustende gevoel iemand te ontmoeten die ontoegankelijk lijkt te zijn, geheimzinnig en ver weg.2

Een van de boeken die mijn moeder ter hand had genomen was Ik heb je nooit een rozentuin beloofd van Hannah Green. Dat was nu typisch zo’n boek van iemand die misschien wel een verhaal kan vertellen, maar die er helemaal niets van begrijpt. Ja, dacht ik, toen ik het zelf aan het lezen was, zo stellen mensen zich kennelijk de waanzin voor. Een vreselijk boek, waarvan de titel ook nog eens slecht vertaald is, want in de Nederlandse taal beloven we elkaar misschien gouden bergen, maar zeker geen rozentuinen.

Waar het boek van Hannah Green van getuigde is iets wat veel mensen denken over de waanzin, tot en met verplegend personeel en psychiaters aan toe, namelijk, dat je er in een psychose een hele wereld bij krijgt. Als de welwillendheid van de psychiaters dan begint op te steken, dan proberen ze zich, net zoals in feite mijn moeder of Hannah Green, in die fantasie, in dat extra landschap te verplaatsen. Maar een psychoot beschikt niet over een extra landschap, of over een waanwereld die betreden kan worden als was het een geheimzinnige planeet. In een psychose geldt: er komt niets bij – er gaat alleen maar af. Psychoses zijn geen werelden die worden samengesteld met toegevoegde domeinen, maar zijn werelden waarin basale verschillen verdwenen zijn.

Trump en Obama

In De overtocht ben ik al aan het rondtasten wat betreft het thema van het verdwijnen van verschillen – of om het filosofisch wat sjieker te zeggen, vormen van indifferentiatie. De denkbeweging waaraan ik begonnen ben is om me naar een hoger abstractieniveau te begeven en van daaruit verschillende verschijnselen bij elkaar te brengen. De psychose kunnen we dan, net als de mystiek, rubriceren onder de belevingen waarbij indifferentiatie een belangrijke rol speelt. Maar er zijn er nog veel meer.

Als we meer in het algemeen vragen gaan stellen over het onderwerp “indifferentiatie” en daarover zekere inzichten kunnen verwerven, dan kunnen we van daaruit iets meer zeggen over de belevingen en verschijnselen die daarmee te maken hebben. Van mystiek en psychose kunnen we zeggen dat de indifferentiatie daarbij zeer groot of intensief is en dat het ervaringen zijn die niet iedereen mee zal maken. Maar indifferentiatie speelt ook in meer alledaagse belevingen zoals in dromen, ja zelfs in dagdromen, en ook in ervaringen als – ik denk dat er relatief weinig mensen zijn in onze Westerse wereld die daar nooit iets in hebben meegemaakt – dronkenschap.3 Het is niet zo dat mensen in een vastomlijnde gedifferentieerde belevingswereld leven, en vandaaruit af en toe een excursie maken, of daaruit kunnen wegvallen, maar eerder is er sprake van een fluctuatie van differentiërende en indifferentiërende bewegingen die bij ieder mens sowieso al op een bepaalde manier meegolft op het dag- en nachtritme.

Indifferentiatie is een breder begrip dan “zelfverlies” of “zelfloosheid”, waarover ik in mijn overweging in de prekenserie over waanzin voor de Dominicuskerk heb gesproken.4 Mijn instelling is steeds dat ik over dergelijke begrippen geen waardeoordeel wil vellen. Ik herhaal hier een passage uit mijn verslag van deze prekenserie: “Hoeveel lemma’s staan er in de Grote Encyclopedie van de Zelfloosheid? Welke lemma’s glanzen op met mooie kleuren, welke lemma’s doen ons de wenkbrauwen fronsen, en welke lemma’s doen ons bidden dat het ons nooit moge overkomen?” Met andere woorden, er is positieve en negatieve indifferentiatie, goede en slechte indifferentiatie, maar indifferentiatie als zodanig wil ik als neutraal zien.

Ik noemde dromen, ik noemde dronkenschap, en een ander voorbeeld dat ik ook in de preek heb gebruikt is het bezoek aan een stadion waar een spannende voetbalwedstrijd wordt gespeeld of waar een charismatische politicus een menigte toespreekt. Indifferentiatie speelt ook bij een grote schare mensen die iets delen. We kunnen hiervoor het woord “verbinding” gebruiken, dat een van de sleutelwoorden is waarmee de Dominicuskerk zich profileert.5 In een stadion kan de scheidingswand, die ik in een dagbewustzijn aanleg tussen mij en de mensen om me heen, wegvallen. Op een in eerste instantie emotioneel niveau raak ik verbonden met, word ik deel van een groter geheel. De bal vliegt de goal in, ik spring op met iedereen, ik juich met iedereen, ik ben, eventjes, onderdeel van iets groters.

Een paar keer in mijn leven heb ik me tijdens de wereld- of Europese of kampioenschappen voetbal het Oranjegevoel in laten zakken, en dat was best lekker. Een aantal wekenlang voetbalwedstrijden thuis kijken op tv, in de kroeg en zelfs op het werk (en de baas die de pizza’s betaalt), al het commentaar volgen, geagiteerde discussies over iemand die van het veld gestuurd werd, gokken over uitslagen, enzovoorts. Er zijn mensen die niet meedoen met dit volksgebeuren, die zich van het oranjegevoel distantiëren, en die, als ze hun afkeer uitspreken, je ook het gevoel geven dat ze erboven staan, dat ze boven het deelnemen aan “meutes”, aan “massagedoe” staan. Okay, ik kan me voorstellen dat de indifferentiatie die optreedt bij sportfestijnen niet altijd de meest verheffende is. Maar meteen daarachter wil ik dan de vraag stellen: Ga je nooit naar een demonstratie? Ga je nooit naar een concertzaal? Of een dansfeest? Sla je als een dierbare overleden is de uitvaart over?

Het verschil tussen “goede” en “slechte” indifferentiatie heb ik in mijn preek in mei 2023 in de Dominicus willen oproepen door een rally met Donald Trump te laten contrasteren met een speech van Barack Obama. Zonder van Obama een heilige te willen maken, of van Trump een duivel, denk ik toch dat de manier waarop deze twee Amerikaanse ex-presidenten een gemeenschapsgevoel kunnen creëren onderscheiden kan worden in termen van vijandsbeelden en geweld. Obama, zou je kunnen zeggen, en ik bezig nu het woordgebruik van Wolfgang Palaver, staat dichter bij het “heilige” en Trump dichter bij het “sacrale”.6 Het sacrale of het heilige is het buiten-alledaagse waarin indifferentiatie op kan treden. Het zijn geen vage bestempelingen, maar aspecten van evenementen of belevingen die je aan de hand van de thema’s geweld, zondebokken en vijandbeelden, door kan analyseren en expliciet kan maken.

Bij een voetbalwedstrijd is er een duidelijk vijandbeeld, de tegenpartij natuurlijk, maar is verder het hele gevecht gereguleerd en gepacificeerd.7 Bij Trump en Obama kun je de teksten, en ook de lichaamstaal en het stemgebruik tijdens hun grote toespraken, analyseren.8 Zij bieden een mooi contrast omdat zij beiden charismatische persoonlijkheden zijn en in de geschiedenis dicht bij elkaar staan. Als ik Trump bezig zie dan zet ik me schrap, maar bij Obama durf ik dingen los te laten en een enkele keer, zoals de eerste keer dat ik keek naar de speech bij de begrafenis van Clementa Pinckney, heb ik me zelfs een beetje laten gaan.

Filosofisch gesproken worden mij de vele vraagstukken die zich rondom indifferentiatie afspelen aangereikt door de denker die me altijd het meest heeft beziggehouden, René Girard. Zonder Girard zou de gedachte om een psychose te begrijpen als iets dat deel heeft aan een veelheid van indifferentiatie-belevingen/verschijnselen waarschijnlijk niet eens bij me zijn opgekomen. Tegelijkertijd merk ik dat Girard in bepaalde opzichten een obstructie vormt om dit thema verder te onderzoeken en uit te bouwen. Over het zoeken naar de leemtes in de mimetische theorie van Girard zullen de volgende posts op deze website gaan.

  1. De term “praecox-gevoel” is geïntroduceerd door de Nederlandse psychiater H.C. Rümke. Het is het gevoel dat je krijgt als je tegenover iemand zit die “niet thuis is.” “Een goed recept om zelf een praecox Gefühl mee te maken is een medewerker van een bureaucratische organisatie die je alleen beroepsmatig kent te vragen wat hij nu zelf van de gang van zaken in die organisatie denkt,” zie website Alledaagse Wijsheid. ↩︎
  2. Louis A. Sass, Madness and Modernism, p.174. ↩︎
  3. Dronkenschap is een van de meest gebruikte metaforen waaraan je beschrijvingen van belevingen waarin indifferentiatie een rol speelt kunt herkennen. ↩︎
  4. Voor een verslag, zie Sjamaan, genezer of denker ↩︎
  5. De tekst op de homepage van de Dominicuskerk: “Hier zoeken we woorden voor wat onzegbaar is. Hier stellen we levensvragen van nu en proeven we van Bijbelse tradities. Hier zingen en zwijgen en ontmoeten we. Hier delen we brood en wijn; om te vieren, te verbinden en te verdiepen.” ↩︎
  6. Een belangrijke tekst in dit alles is Wolfgang Palavers Transforming the Sacred into Saintliness (2020), Cambridge: Cambridge University Press. In dit boekje wordt het verschil tussen het “heilige” en het “sacrale”, ontleend aan het denken van René Girard, verder uitgewerkt. De weg van het sacrale naar het heilige is de weg van een grotere naar een kleinere rol van vijandbeelden, zondebokken, en meer in het algemeen het geweld dat daarnaartoe gekanaliseerd wordt. Palaver gaat ook in op het begrip “positieve indifferentiatie” zoals ik dat hier gebruik, zie p.50, 63. ↩︎
  7. Veel aandacht aan sport wordt besteed in De kunst van het vreedzame vechten (2014) van Hans Achterhuis, Rotterdam: Lemniscaat. Bijvoorbeeld: “Ons gaat het daarentegen vooral om het wedstrijdelement in de sport, om het winnen en verliezen, waarbij er steeds iets op het spel staat, en om het op sportieve wijze leren omgaan met nederlagen. Net als religie heeft sport zo een gemeenschappelijke inhoud die de deelnemers omvat en overstijgt,” p.463. ↩︎
  8. Uitgebreide analyses van Trumps retoriek en lichaamstaal vinden we in (New) Fascism: Contagion, Community, Myth (2019) van Nidesh Lawtoo, East Lansing: Michigan State University Press. Bijvoorbeeld: “Met zijn retoriek en zijn gebaren boort hij die gevoelens van onvrede aan, versnelt ze, versterkt ze en probeert ze een bepaalde richting op te duwen. De immigranten zijn verantwoordelijk voor het verdwijnen van de industrie, zegt hij, zonder het te hebben over de automatisering en de gratis kaartjes die bedrijven kregen om de steden te verlaten die hen eerder zo genereus gehuisvest en gesubsidieerd hadden,” p.188. ↩︎

Uitreiking van Helsdingenprijs

Tijdens het weekend op 9 en 10 september aan het ISVW over “Trauma en waarheid” werd aan mij de van Helsdingenprijs 2022 uitgereikt. Het was een boeiend weekend waarin onder andere gesproken werd over klimaattrauma’s, oorlogstrauma’s, desubjectivering en herstel van trauma’s met de sprekers Simona Karbouniaris, Michel Thys, Wouter Kusters, Hend Eltanamly, Tine Molendijk en Gregory Bistoen. De bijdragen zullen verzameld worden in een klein boekje.

Het zou voor de hand hebben gelegen als ik bij het schrijven van mijn dankwoord bij het thema van het weekend had aangesloten en de (niet-bestaande) rol van trauma in mijn psychose had besproken. Maar uiteindelijk heb ik ervoor gekozen verder te gaan met de vraagstukken die ik tijdens de COV&R conferentie heb opgeworpen – hoe de twee Girardiaanse begrippen “metafysische begeerte” en “crisis van de verschillen” in verband te brengen met de psychose. Anders dan bij de COV&R presentatie stond ik nu voor een publiek waarvan de meesten nog nooit van mijn favoriete denker René Girard gehoord hadden. De tekst van mijn dankwoord, voorzien van voetnoten, vindt u hier. En, niet te vergeten, de door Jasper Feyaerts uitgesproken Laudatio vindt u op de website van de Stichting Psychiatrie en Filosofie.

Presentatie COV&R

Kijk hier voor de video-opname of de uitgeschreven tekst.

COV&R staat voor Colloquium of Violence & Religion en is de internationale organisatie die zich wereldbreed bezig houdt met de verspreiding van het denkgoed van René Girard. Jaarlijks organiseert de COV&R een conferentie, en in 2023 vond deze plaats in Parijs. Naast een hele reeks key-note speeches bestaat er dan ruimte voor de geïnteresseerden in de mimetische theorie, zoals het denken van Girard doorgaans wordt gelabeld, een presentatie te geven.

Tijdens deze COV&R in Parijs heb ik samen met Joachim Duyndam en Michael Elias een presentatie gegeven onder de titel Madness, Religion and Mimetic Theory. Michael Elias is net zoals ik ervaringsdeskundig op het gebied van psychoses en heeft in 2020 over zijn ervaringen de roman Hanesteen gepubliceerd. Joachim Duyndam maakt net als Michael Elias en ik deel uit van de Girard Studiekring en heeft voor de twee persoonlijke verhalen van Michael en mij een inleiding en een uitleiding verzorgd.

De presentatie zou plaatsvinden op een zaterdagochtend om 9:00, na een copieus diner op vrijdagavond waar de eerste gasten in het van warmte zinderende Parijs pas tegen twaalven uit het restaurant vertrokken. Ik had er een hard hoofd in, om het maar plat te zeggen, maar de opkomst op zaterdagmorgen was overweldigend en de responses op de verhalen van Michael en mij deden ons eens te meer beseffen dat een verhaal met ervaringsdeskundigen een andere dynamiek heeft dan een puur theoretisch verhaal.

Vanuit de organisatie van de COV&R werd gezegd dat het jammer was dat er geen videoregistratie van deze presentatie was gemaakt en werd ons alsnog de gelegenheid geboden in deze leemte te voorzien. Joachim, Michael en ik zijn daartoe voor een registratie in de Balie bij elkaar gekomen en hebben ons verhaal aan een bescheiden publiek opnieuw verteld. Inmiddels is deze videoregistratie op het COV&R-kanaal van Youtube beschikbaar gemaakt.

Serie preken over waanzin

Op 14, 21 en 28 mei hebben Leontien Dekker, Colet van der Ven en ik de “overweging” van de zondagsdienst in de Dominicuskerk verzorgd in het kader van een serie over waanzin. Uit de tekst van de folder:

In deze serie van drie vieringen adresseren we de waanzin niet zozeer als een geestesziekte, maar als een uitingsvorm van onze menselijke verbeelding en verlangens. Want misschien is waanzin niet alleen ziek of afwijkend, maar ook iets waar we allemaal iets van hebben. Misschien is het onderdeel van een universeel gebied in het bewustzijn, dat soms duister en onbegrijpelijk is, en soms toegankelijk via verhalen, kunst en muziek.

De teksten van de overwegingen en de opnames van de diensten zijn terug te vinden op de website van de Dominicus. De titel van mijn overweging was “Buiten jezelf zijn” en daarin kwamen een reeks gedachtewendingen voor die me al geruime tijd bezighouden. Welke plaats kun je geven aan een geestelijk avontuur, zo exuberant en zonderling als een psychose? Sommigen werken hun ervaring uit tot een roeping als sjamaan, anderen vertalen dit naar de moderne tijd en worden psychiater. Zelf probeer ik er omheen te filosoferen, te werken aan meer inzicht in de relaties tussen diverse vormen van zelfloosheid. Lees meer daarover in “Sjamaan, genezer of denker?

Sjamaan, genezer of denker?

Denken vanuit zelfloosheid

Een poosje geleden ben ik begonnen aan het boek Mystiek: geschiedenis, en uitdaging (1989) van Bruno Borchert. Het boek opent pontificaal met de vraag: “Wat is mystiek?” Maar al vanaf de tweede alinea begint de auteur mystiek te vergelijken met verliefdheid, omdat het omschrijven van wat mystiek eigenlijk is hem moeilijk valt en omdat hij nog voor hij een beetje op gang is gekomen al op zoek is gegaan naar belevingsgebieden waar iedere lezer bekend mee zal zijn. De “wat-is-vraag” over mystiek is eigenlijk een beetje vreemd. Hoe kun je iets definiëren waarbij het verdwijnen of het op de achtergrond geraken van het zelf, van een sturend en denken ego, zo’n belangrijke rol speelt?

Zelf redeneer ik vanuit een ander vertrekpunt. Hoe? Wanneer? – en ook Waarom? – is het, dat in een mens het denkende en sturende ego soms opgelost lijkt te worden? Wat gebeurt er dan? Welke psychische, welke religieuze, welke existentiële gebeurtenissen hebben met dat ego-verlies te maken? Hoeveel lemma’s staan er in de Grote Encyclopedie van de Zelfloosheid? Welke lemma’s glanzen op met mooie kleuren, welke lemma’s doen ons de wenkbrauwen fronsen, en welke lemma’s doen ons bidden dat het ons nooit moge overkomen?

Als je begint te denken vanuit de zelfloosheid, dan zijn, zo komt me voor, waanzin en mystiek, twee onderwerpen die zich al snel aan de aandacht zullen opdringen. Maar zeker zijn het niet de enigen. Ook in een stadion bijvoorbeeld, bij een voetbalwedstrijd of een popconcert, of bij een opzwepende speech van een politicus, kunnen sturende en denkende ego’s volledig in het niets verdwijnen. Ook zijn er talloze chemicaliën – waarvan in onze wereld alcohol de bekendste is – die het denkende en sturende ego uit de cockpit kunnen gooien met alle gevolgen van dien. Inderdaad, van zelfloosheid zou je een zelfstandige studie kunnen maken (zoals in zekere zin Marc De Kesel met zijn boek Zelfloos: De mystieke afgrond van het moderne ik al gedaan heeft).

Serie waanzin in de Dominicuskerk

Het vertrekpunt van de zelfloosheid was al sterk in mijn denken aanwezig toen ik vanuit de Dominicuskerk de uitnodiging kreeg om als preker deel te nemen in het kader van een kleine serie over waanzin (liever hebben we het in de Dominicus over “overweging” of “toespraak” dan over een “preek”). Leontien Dekker verzorgde het geheel en nam de eerste dienst in de serie voor haar rekening. Colet van der Ven had haar geattendeerd op mij, als ervaringsdeskundige. Zelf zou Colet de overweging houden in de laatste dienst op Pinksteren.

Eerder, in mei 2022, heb ik met Colet en Michael Elias gesproken over waanzin en religie. Michael en ik hebben beiden met psychotische ervaringen te maken gehad, en beiden hebben wij in de afgelopen jaren daar een boek over gepubliceerd. Michael publiceerde in 2020 zijn semi-autobiografische roman Hanesteen, en zelf heb ik een jaar later De overtocht: Filosofische blik op een psychose gepubliceerd.

Deze uitnodiging maakte het voor mij mogelijk om dit redeneren vanuit de zelfloosheid verder vorm te geven. In eerste instantie heb ik dat gedaan met een artikel onder de titel “Oceanische gevoelens? Hoezo?”, dat in het meinummer van de Dominicuskrant is verschenen. Het is een verhaal waarin ik serieus inga op de tekstuele bron van deze term, “oceanische gevoelens,” maar waarin ik ook ruimschoots aandacht besteed aan voetbal. In mijn artikel in de Dominicuskrant probeer ik uit te leggen dat de ervaring van euforie in een stadion bij een schitterend doelpunt op een bepaalde manier te maken heeft met ervaringen van waanzin of mystiek. Hoewel ik geen voetbalfanaat ben, ben ik wat euforisch voetbalgejuich betreft, zeker een ervaringsdeskundige.

In mijn preek zelf ben ik recht op mijn doel af gegaan en heb deze gewoonweg de titel “Buiten jezelf zijn” gegeven. Psychoses, mystieke ervaringen, drugs, popmuziek, gejoel in een stadion – het scala aan momenten waarin je niet meer “binnen jezelf” bent is eigenlijk heel groot. En de moraal van mijn verhaal is vrij simpel – vreest niet om buiten jezelf te geraken, doch leert daarbij om naar de engelen te luisteren en de duivels te weren. Na de verzoeking van Jezus in de woestijn, zo staat er geschreven in het evangelie van Mattheüs, “liet de duivel hem met rust, en kwamen er engelen om voor hem te zorgen.”

LSD

Waar ik het in mijn overweging ook over heb, vrij uitgebreid zelfs, zijn ervaringen met LSD. We leven niet meer in de jaren 60 en we kunnen het oude, laat ik maar zeggen onverantwoordelijke optreden van drugsgoeroe Timothy Leary inmiddels wel achter ons laten. De geschiedenis is hem aan het inhalen en in plaats van de van-alles-bevrijdende-drug voor een hippie-tegencultuur, kan er, nu we al dat tumult achter de rug hebben, opnieuw serieus en wetenschappelijk gekeken worden naar het “healende” potentiaal van deze chemische substantie.

Ik heb zelf nooit een LSD-pilletje geslikt. Ik durfde dat niet. Als ex-psychoot weet je dat het gebruik van serieus hallucinogene stoffen gelijk staat aan het spelen met vuur, spelen met een vuur dat voor mij al veel te hard gebrand had. In De overtocht schrijf ik: “In de kliniek is mij regelmatig gevraagd of ik LSD had gebruikt, en als ik de tegenwoordigheid van geest had gehad, had ik moeten antwoorden: ‘Nee, ik kan dit helemaal op eigen kracht, ja, zelfs met een shot Haldol in mijn lijf’”.

LSD was voor mij out of the question. Maar wat mij wel intrigeert is dat één-en-hetzelfde pilletje sommige mensen een serieuze godservaring kan bieden, terwijl het bij anderen een ervaring induceert die sterk doet denken aan een psychose. De setting waarin LSD wordt gebruikt zal niet allesbepalend zijn, maar ik denk wel dat het een verschil maakt of je aan het experimenteren slaat in een kapel, klooster of meditatiecentrum of op een andere plaats, een plaats waarbij je in eerste instantie niet aan verstilling denkt, zoals op een feestje of in de vrije natuur.

De meeste mensen die aan het roemruchte Goede Vrijdag experiment van Timothy Leary hebben meegedaan spreken van een authentieke religieuze ervaring die hun religieuze leven heeft verdiept. Maar precies dezelfde stof kan mensen een zogenaamde “bad trip” bezorgen. Sommige mensen zijn krijsend en rillend van angst, vaak door de bezorgde mensen om hen heen, naar de eerste hulp van een ziekenhuis gebracht, waar ze met tranquilizers en andere therapeutische hulpmiddelen tot bedaren moesten worden gebracht. Anderen daarentegen zweven op eigen kracht voor een poos de hemel in, en weten daaruit, als de stof weer eenmaal is uitgewerkt, ook weer veilig op aarde terug te keren.

Hoe kan dat zijn? Eén chemische substantie, en zulke extreem verschillende reacties? En hoeveel mensen hebben deze vraag in alle ernst gesteld? In mijn preek heb ik dit ook willen aanraken: “Wat je hieruit kunt aflezen is dat wat er in kerken, kloosters of meditatiecentra gebeurt op een bepaalde manier iets te maken heeft met wat er in ziekenhuizen gebeurt.” Er gebeurt iets in de hersenen, ziel, geest, aangezwengeld door een bepaalde stof, wat leidt tot heterogeen gedrag – en diezelfde dingen kunnen gebeuren zonder die stof, maar blijven nog steeds even heterogeen.

Wanneer dergelijke dingen gebeuren zonder stimulatie van drugs, bijvoorbeeld door een intern op gang gekomen feedbackloop, of door een drama in de persoonlijke levenssfeer, of door – en dat bestaat ook – overmatig bidden of overmatig mediteren, dan wordt deze samenhang kennelijk volstrekt onzichtbaar. Alleen zeer grote geesten als Plato hebben kunnen aanvoelen dat er een intrinsieke samenhang bestaat tussen mystiek en waanzin. Het domein van de waanzin en het domein van de mystiek zijn eeuwenlang volstrekt van elkaar gescheiden geweest, alhoewel er in de literatuur- en filosofiegeschiedenis de nodige gissingen en intuïties zijn terug te vinden. Pas wanneer er een klimaat ontstaat waarin ervaringsdeskundigen zelf mogen meepraten over hun eigen ervaringen blijkt de relatie tussen mystiek en waanzin weer enigszins tot haar recht te kunnen komen.

Plaats geven aan een psychose

En vanaf wanneer is dat? Het eerste verslag van de waanzin geschreven door een ervaringsdeskundige zelf, wordt meestal toegeschreven aan Daniel Paul Schreber die in 1903 zijn Denkwürdigkeiten eines Nervenkranken publiceerde. Is dat kort geleden of juist lang geleden? – vraag ik me altijd af als ik dat jaartal weer voor ogen krijg. In ieder geval zijn er sindsdien vele boeken verschenen waarin psychoten hun eigen verhaal vertellen. Het publiceren van een dergelijk boek in onze tijd is eigenlijk helemaal niets opzienbarends. Hoe belangrijk het voor mijzelf ook is geweest, het schrijven van een boek met psychiatrische confessies zou je, net als phantasy of chicklit, bijna als een genre kunnen gaan zien.

Een psychotische periode kan uiteindelijk een plaats krijgen in een levensverhaal. De gedachte dat dit mogelijk is, ja, dat dit wenselijk is, is de grondtoon geweest van deze serie in de Dominicuskerk. Het kan een donkere plaats zijn, maar ook een plaats waaruit steeds meer licht gaat schijnen. Het kan een breukvlak zijn, een trauma, een gebeurtenis die veel verwarring heeft gesticht en waarvoor tijd nodig is geweest de dingen enigszins op een rijtje te krijgen. Leontien Dekker zette de toon met haar overweging “Demonen op hun plaats gezet”, waarin ze herinneringen aan haar eigen opleiding als geestelijk verzorgster combineerde met een close reading van het verhaal van de genezing van de bezetene bij de Gerasenen (Mattheus 9, 28-34).

In sommige gevallen – en echt zeldzaam zijn de verhalen daarover niet – kan een psychose in een levensloop zelfs een gunstige wending krijgen, zoals in het verhaal van David Lukoff, dat in de tweede dienst werd voorgelezen. Hij is zijn psychose uiteindelijk gaan begrijpen als een vorm van spiritueel ontwaken. Een uitgebreidere versie van zijn verhaal is te vinden op YouTube, met meer details over de muziek van Cat Stevens, over een LSD ervaring in het Golden Gate Park in San Francisco, mooie vergezichten in de natuur en hippiemeisjes in Volkswagenbusjes. Een van de belangrijkste ingevingen in zijn psychose had hem gezegd dat hij mensen moest gaan genezen – “become a healer” had een stem hem letterlijk gezegd. Aanvankelijk vatte Lukoff dit op – antropologie-student die hij was geweest – als een roeping om sjamaan te worden.

Later vertaalde hij deze bijzonder sterke ingeving naar de moderne tijd en besloot hij psycholoog te worden. Zijn eigen psychose blijft in zijn kijk op cliënten een belangrijke rol spelen en zo werd hij onder andere mede-oprichter van een Spiritual Competence Academy.

Ook Colet van der Ven noemde in haar Pinkstertoespraak, met de titel “Adembenemend nieuw” een vergelijkbaar verhaal dat ze in dagblad Trouw was tegengekomen. Het betrof een twintigjarige jongen, die het als zijn missie was gaan zien anderen te begeleiden in transformatie-processen. Misschien heeft deze jongen de vertaalslag naar de hedendaagse geneeskunde nog niet helemaal gemaakt, of misschien, wat ook kan, is hij zich werkelijk in het sjamanisme gaan verdiepen. Colet noemde ook het onderzoek van Eva Ouwehand, die een promotieonderzoek gedaan heeft naar hoe mensen met een bipolaire stoornis hun ervaringen een plaats proberen te geven. De overweging van Colet kwam uit bij het Jiddische lied, De gouden pauw keert zich om, in de dienst prachtig gezongen door Shura Lipowsky. Er zijn levensgebeurtenissen die lijken te beginnen als een val, een val in wat aan het begin alleen maar een afgrond lijkt te zijn. Later blijken mensen op een bepaalde manier toch opgevangen te zijn, gedragen te worden, door God, door een diepere grond, door de vleugels van een mythische vogel.

Van het sacrale naar het heilige

Mijn eigen psychose zie ik niet als een vorm van spiritueel ontwaken. “Op een bepaalde manier ben ik ook wel ergens toe wakker geschud, maar meer leek het op een ruwe interruptie van een goede nachtrust, zoals wanneer je buren plotseling midden in de nacht de muziek hard zetten.” In een boek over mystiek kwam ik een verhaal tegen dat mij aangreep. Het is het verhaal van Gregory Nixon, die zich in de bossen van Canada aan een LSD-trip had gewaagd. De ontmoeting die hij had met het goddelijke, beschrijft hij als een contact met de sacrale goden van het oude Griekenland. “De vraag wat hem in die ervaring overkomen is, heeft hem heel zijn leven beziggehouden,” heb ik in mijn toespraak gezegd. Voor mij en mijn psychose geldt hetzelfde. Net als Nixon ben ik meer een denker dan een genezer, en ben ik me mijn hele leven door af blijven vragen: wat is er toch eigenlijk allemaal gebeurd?

De goden van het oude Griekenland brengen ons weer terug bij de sjamanen. Op zich kan ik me wel voorstellen dat mensen die een psychose hebben ondergaan zich op het sjamanisme werpen. In mijn boek ga ik in het laatste hoofdstuk, getiteld “De afstand tot het sacrale,” zelfs uitgebreid op dit onderwerp in. In archaïsche culturen bestaan initiatieriten en worden jonge mensen soms het bos, de bergen of de woestijn in gestuurd, waar zij kennis kunnen maken met de geesten die zij later in hun leven waarschijnlijk vaker zullen tegenkomen. In archaïsche culturen hebben engelen en duivels vaak al gezichten en namen, uitzinnige ervaringen hebben al op voorhand een plaats in een mythe, en het is aan de sjamaan om te proberen het tumult van de waanzin te kanaliseren tot een voor de gemeenschap dienstbaar levensbesef. Het is, wat je kunt noemen, psychose onder begeleiding, dat net als een LSD-experiment in een kapel, een verrijkende ervaring kan zijn die je banden met de tradities versterkt.

Daarom is het citaat van Jung, dat in de hele serie aanwezig is geweest: ”We pathologiseren omdat we niet weten hoe we moeten mythologiseren,” zo op zijn plaats. Toch ben ik niet eindeloos gefascineerd door archaïsche, sacrale goden. Met behulp van de filosofie van René Girard probeer ik mijn psychose een plaats te geven in het grote verhaal van de weg van het Sacrale naar het Heilige. Daarmee plaats ik het in de Bijbelse traditie waarin de offergoden steeds meer veld moeten ruimen voor de God van gerechtigheid, barmhartigheid en liefde.

Net als Michael Elias in zijn boek, zoek ik soms mijn weg tussen de personages uit de Bijbel. Soms identificeer ik me met de bezetene bij de Gerasenen, of andere door demonen geplaagde figuren. Soms ploppen uit mijn vroege puberteit fragmenten op van mijn ongegeneerde identificatie met Ted Neeley – die zanger met die prachtige stem en met die mooie lange haren, die Jezus vertolkte in Jesus Christ Superstar. In kleermakerszit in het gras, met mijn gitaar op mijn schoot en een brok in mijn keel zong ik, in de dagen dat het christelijke geloof bij mij en de meeste medeleerlingen op de katholieke middelbare school al flink aan het wegebben was, de woorden uit Jesus Christ Superstar na: “Understand what power is. Understand what glory is. Understand at all. Understand at all.

Mijn belangrijkste Bijbelse identificatiefiguur is waarschijnlijk Petrus. U kent hem wel, beetje impulsief en onbesuisd type. Op een bepaald moment moet hij door Jezus uit het water gevist worden en op dat moment heeft hij nog vele bittere tranen te schreien voor hij kan zien wie hij achterna is gegaan. Het is dezelfde Petrus die in Handelingen 2 als eerste het woord neemt, en met de profeet Joël op de achtergrond een van de meest uitzinnige visioenen schetst die het Nieuwe Testament kent. Wat daaraan vooraf is gegaan is het curieuze wonder van Pinksteren. Met de beschrijving van dit wonder, zoals voorgelezen in de Pinksterdienst van de Dominicuskerk, wil ik deze terugblik graag eindigen: “Ze waren buiten zichzelf van verbazing en zeiden: ‘Het zijn toch allemaal Galileeërs die daar spreken? Hoe kan het dan dat wij hen allemaal in onze eigen moedertaal horen? Amerikanen, Chinezen en Arowakken, inwoners uit Geuzenveld, Osdorp en de Bijlmer, uit Leeuwarden, Purmerend en Venlo, mensen uit Oekraïne en Georgië, Syrië en Libanon, Egypte en de omgeving van Utrecht, en ook joden uit Tel Aviv die zich hier gevestigd hebben, Joden en proselieten, mensen uit Griekenland en Arabië. Wij allen horen hen in onze eigen taal spreken over Gods grote daden.’ Verbijsterd en geheel van hun stuk gebracht vroegen ze aan elkaar: ‘Wat heeft dit toch te betekenen?’

De overwegingen zijn terug te zien op de website van de Dominicusgemeente.

Fragment “The Crossing”

Winner of the Van Helsdingen Award 2022

The number of psychoses I suffered from largely depends on the way you define this word. If hospitalization is a strict requirement, then my story typically seems to be one of a ‘one-time’ psychosis. Browsing through my medical record reveals only one period of medication  and admission to a clinic, which would help a diagnostician to distinguish my case from schizophrenia. I myself tend to split the period into two psychoses, but I will certainly not deny that it is actually one story. For the later psychoses I can only give the duration of my euphoria’s as a criterion, the state of frantic mental excitement. This includes all later psychoses, including what I call my liberation psychosis. If I were to maintain ‘a week of euphoria’ as a criterion, I would arrive at a total of five psychoses, and if I would reduce it to one day, then the estimate is roughly about ten.

Then there are a few other options, one of which is that I’ve suffered from three psychoses, having got stuck in the last one. The idea of something remaining, the idea that actually I am still living in some kind of stabilized religious madness, aesthetically appeals to me. Even nicer is the idea I haven’t had any psychoses at all, but that, at the age of 19, a conversion story was started up in my life, a story which was a couple of times rudely interrupted by psychiatrists. Then the title of my book could become A Conversion with Pauses, which almost sounds as beautiful as the title of Etty Hillesum’s diary, An Interrupted Life.

The truth is, my sailing and hiking capacities have been improved. Nautically, alpinistically, I have made substantial progress. I have learned, by trial and error I may say, how to descend. No helicopter had to be sent in search of me in moments I ventured in high ecstasy above the tree line , or even into the eternal snow.

Gesprek over waanzin en religie

Op 15 mei 2022 ging ik in gesprek met Michael Elias en Colet van der Ven over waanzin en religie. Michael Elias is de auteur van de semi-autobiografische roman Hanesteen (2020) en zou net als ik ex-waanzinnige, Girardiaan en Dominicusganger genoemd kunnen worden, ware het niet dat hij naar Den Haag was verhuisd en daar een ander kerk heeft gevonden. We houden ons beiden bezig met het werk van René Girard, een denker ons heeft geholpen meer vat te krijgen op wat er in die psychotische wervelingen gebeurd is. Het was een prettig gesprek met Colet, voorgangster in de Dominicuskerk, waarvan ook een opname is gemaakt.