Bij de uitvaart van mijn vader, nu bijna 25 jaar geleden, hadden we te maken gekregen met een wel zeer opdringerige pastoor. Het was een jonge jongen met een spits gezicht, kleine ogen achter een bril die leken te twinkelen van een verlangen ons Brabantse gezin weer bij de katholieke les te krijgen. In een van de voorgesprekken had hij aan mijn moeder gevraagd hoe groot het gezin was waar ze in was opgegroeid. Op haar antwoord vouwde hij zijn handen samen en sprak: ‘Zestien! Wat een zegen!’
Een opmerking als deze zou op een ander moment genoeg zijn geweest om hem de deur uit te zetten, maar ja, de uitvaart van mijn vader, compleet met kerkdienst, alles moest nu doorgaan… Later in het crematorium bleek de pastoor opnieuw present. Hij leek het initiatief van de mevrouw van de Dela te willen overnemen om van de bijeenkomst in het auditorium een soort tweede uitvaartmis te maken.
Bij mijn moeders eigen uitvaart, een kleine tien jaar later, gebeurde precies het tegenovergestelde. Er was nu één voorgesprek met een geheel andere pastoor. Mijn zuster en ik waren daarvoor naar de pastorie van de kerk gegaan. Ik herinner me een wat ongemakkelijk uur tegenover een grote, nukkige man op leeftijd, die op een gegeven moment vroeg: ’Maar hoe zit het met het gelóóf van jullie moeder?’ Eigenlijk geloofde mijn moeder helemaal niets… Naarstig zochten we in onze verhalen naar de laatste geloofsrestanten en we kregen het over de Passiespelen in Tegelen waar ze nog niet zo lang voor haar dood een keer heen was geweest. ‘Maar als jullie moeder helemaal niks geleuft, wat moet ik dan over haar vertellen? Dan kunde gullie net zo goed naar de HEMA gaan!’ Uiteindelijk stemde hij toch met een uitvaart in de kerk in. In het in-memoriam-preekgedeelte schetste de pastoor een portret van een vrouw die diep geroerd kon zijn door het passieverhaal.
Shoppen
En inderdaad, zo was dat. Wij konden onze moeder wel herkennen in dat verhaal. Uitbeeldingen van het passieverhaal, zoals die vaak in de Goede Week op televisie te zien waren konden mijn moeder inderdaad diep raken. De Matteüs-passion was voor haar smaak misschien een beetje aan de zware kant, maar Jesus Christ Superstar, dat ging er helemaal in. Ze keek naar het verhaal zoals een gemiddelde filmkijker zou doen. Het raakte haar diep zoals élke goede film je diep kan raken. Het was rechtstreekse, seculiere empathie waarbij alle liturgische omwindselen waren verdwenen. Ze had met Jezus te doen…
Ja, ergens eind jaren zeventig zijn mijn vader en mijn moeder uit het geloof weggegleden. Het ging vrij rap en op een bepaalde manier ook ongemerkt. Tijdens dat proces hebben ze verder geen echte afkeer opgebouwd jegens godsdienst, bijbelverhalen, kerken in het algemeen of de Rooms-katholieke kerk in het bijzonder. Voor kerkhaat moet je in mijn familie niet bij mijn moeder zijn, maar een generatie terug, bij de moeder van mijn moeder en de moeder van die andere vijftien kinderen. Het is een heel verhaal… Misschien komt er nog een gelegenheid waarbij ik het zal vertellen…
Wat de herinnering aan het hebben moeten overreden van die HEMA-pastoor – zoals ik hem later ben gaan noemen – me doet afvragen is: hoeveel Dominicusgangers zouden door eenzelfde traditionele pastoor voor een heuse kerkuitvaart goedgekeurd worden? Bij het symposium ter gelegenheid van het afscheid van Juut Meijer – ‘Eigenlijk geloof ik niets, maar wat dan wél?’ – hebben we mensen over hun geloof horen spreken. Hoeveel van die verhalen zouden de goedkeuring van zo’n HEMA-pastoor kunnen wegdragen? Hoevelen zouden, net als wij destijds, onderhuids met het verwijt geconfronteerd worden: eigenlijk komen jullie nu alleen maar naar de kerk om een beetje te shoppen…
Zo gemakkelijk als wij in de Dominicus dat gedicht van Gerard Reve zingen – Dagsluiting heet het – zo moeilijk hebben wij het in de Dominicus soms met het echte Credo. Na een Dominicusdienst met een nogal traditionele spreker heb ik iemand ooit horen zeggen: ‘Straks moeten we nog het Credo gaan zingen – nou, dat krijg ik echt niet uit mijn strot.’ Ik kan me niet herinneren dat we ooit een tekst hebben gezongen die iets als de rol van een heuse, ongemaskeerde geloofsbelijdenis kon vervullen. Toch kent de muziekgeschiedenis tal van prachtige Credo’s. Zouden we het misschien niet toch een keer moeten proberen in de Dominicus? Een echt Credo? Beginnen met een mis van Haydn bijvoorbeeld, om er een beetje in te komen… Een Credo alleen maar als opfrissing, om te beseffen dat het Credo ook steeds nog deel van het geloof uitmaakt?
Applaus
De kerk in Waalwijk waar mijn ouders en ik in de jaren zestig en zeventig naar toegingen was een kaal en kleurloos gebouw, opgetrokken uit zandkleurige bakstenen die in de jaren 60 zo modern aandeden. Het gebouw in een buitenwijk was oorspronkelijk neergezet als sporthal. De pastoor aldaar – weer een andere, de derde al in dit verhaal – was een goede man. Maar het religieuze vuur brandde bij hem niet al te hard, zodat hij niet kon verhinderen dat hij zijn kudde elk jaar wat zag slinken. De muziek in die bakstenen kerk kwam uit een klein elektronisch orgeltje. De beatmissen met de lokale rockgitarist en drummer leken de zaak nog even op te peppen – soms met muziek van Bob Dylan, of van Simon en Garfunkel, alles vaak eindigend met een snoeihard Go Down Moses…
Die beatmissen hebben naar mijn gevoel achteraf iets treurigs. Het is een soort laatste stuip. Anders waren de (zeldzame) missen waarin iets van het Rijke Roomse leven leek terug te keren. Een van de indrukwekkendste missen in mijn herinnering was een volledig Latijnse mis, gezongen door een topkoor van elders, misschien wel uit het buitenland, ik weet het bij god niet meer waar ze vandaan kwamen – ergens uit Kerklatijns-Europa zeg maar… En toen kwam het allemaal voorbij – Kyrie Eleison, Credo, Sanctus… Ik herinner me aan het eind een spontaan applaus, net zoals in de Dominicus mensen konden applaudisseren na een donderpreek van Jan Nieuwenhuis waarin hij vertelde dat hij er weer eens keer niet in geslaagd was de weg naar Rome terug te vinden. Bij veel Waalwijkers raakte dat gezongen Latijn, zelfs in zo’n bakstenen kerkhok, een diepe snaar. De meesten hadden net als mijn ouders eerder niets anders dan Latijnse missen gehoord, in de jaren vijftig, in de jaren veertig of nog daarvoor.
En inderdaad, dat Latijn, dat – na alle speelfilms in de Goede Week – ook weer via de televisie de huiskamer kon binnenstromen… Urbi et Orbi. Ik herinner me dat mijn moeder soms onwillekeurig ging meezingen of meeneuriën, met name bij het Credo. Het is een Credo waarin je niets in de taal waarmee je gewend bent te spreken uitspreekt, maar waarin je toch ergens deel aan hebt. Het zijn prachtige, eenvoudige muzieklijnen, die op Paaszondag meegezongen worden door miljoenen mensen, waarvan je er op het Sint-Pietersplein op de tv-beelden er een paar duizend kunt zien staan. En dan altijd weer dat prachtige, schaamteloos uitgerekte ‘Amen’ aan het einde… Ja, iets ervan is zelfs een beetje in mijn eigen bloed gekropen.
Mijn vader en mijn moeder zijn beiden uit de katholieke kerk weggegleden zonder dat ze er ooit naar hebben willen terugkeren. Aan het eind waren ze volledig doorgeseculariseerd, zou je kunnen zeggen. Maar toch was er dat Credo, dat Credo dat – zeker bij mijn moeder – dieper leek te zitten dan haar geloof.
Lumen de Lumine
Is dit nu een verhaal van nostalgie? Van sentimentaliteit? Veel katholieke nostalgie, veel van die geur van verstorven wierook, als ik het zo mag uitdrukken, tref je ook aan in het boek Het numineuze van Tjeu van den Berk. Daarin wordt ernstig naar nieuwe wegen gezocht voor religieuze gevoelens door deze te verbinden met een indrukwekkende jeugdervaring, een grondervaring waarvoor de auteur het woord ‘numineus’ aandraagt. Ik ben dit boek op het spoor gekomen door een overweging die Dick de Korte in de zomer van 2010 in de Dominicus heeft gegeven. Van den Berk schrijft dat hij van dergelijke ‘numineuze’ ervaringen zelfs een hele verzameling heeft aangelegd en in zijn boek neemt hij de moeite een aantal kopstukken uit zijn verzameling te bespreken.
Bij eerste lezing van dit boek werd ik vooral getroffen door de diversiteit aan ervaringen: koeien in de mist, gezang van veldleeuweriken, liggen in de stilte van een kippenhok, mist bij zonsondergang op de hei, gezicht op een hangbrug in aanbouw, een plaatopname van het Wohltemperierte Klavier van Johann Sebastian Bach, voor de eerste keer werkelijk kijken naar een paardenbloem…
En dan, jawel, onder het hoofdje ‘Deum de Deo’ lezen we het verhaal van Mirjam Landman en haar ervaring van het Credo. Een flink stuk van de Latijnse tekst van het Credo is in dit verhaal afgedrukt. Mirjam vertelt: ‘In een door kaarsen verlichte kerk aan het Afrikanerplein in Rotterdam, brabbel ik, staande naast mijn grootvader, ingespannen het Latijn mee. De kerk is hoog en de zondagochtendzon valt door de glas-in-loodramen naar binnen. De geur van wierook omgeeft me. Jammer dat ik het niet even voor u kan zingen, u de sfeer kan laten proeven van de diepe klanken van het ‘Deum de Deo, Lumen de Lumine’. Vier jaar was ik – opa en ik in die grote kerk, vader hoog boven bij het orgel als koordirigent. Ik voelde me deel van een grotere werkelijkheid, die voor mij echter net zo reëel was als mijn kinderkamer.’ Wat is dit? – mystiek of eersteklas katholieke sentimentaliteit? Toen ik het las moest ik denken: dit Credo moet verwant zijn aan het Credo van mijn moeder, een Credo dat in haar ziel nooit helemaal is opgelost, hoe doorgeseculariseerd ze ook was. Ook zal het nog zachtjes blijven voortruisen in mijn bloed…
Meer over Tjeu van den Berk en ‘Het niet te verzuimen moment’, zoals de overweging van Dick de Korte heet, in het essay ‘Soms breekt uw licht’ op mijn website: https://bronnenpagina.nl/de-overtocht/columns/.