Het was een leerzame, boeiende, en bij tijd en wijle fascinerende conferentie – de derde Too Mad To Be True in Gent in de laatste dagen van oktober 2024. Een belangrijk netto effect van al dit luisteren naar verhalen van psychiaters, filosofen, literatuurwetenschappers en ervaringsdeskundigen is dat ik nu wel een diagnostisch label meen te hebben voor de waanzin die mij in mijn adolescentie heeft overvallen, een label waar je in de DSM waarschijnlijk tevergeefs naar zult zoeken. Ik zal deze later in dit verhaal geven, maar eerst moet ik wat inleidende opmerkingen maken over verschillen in werkelijkheidsbeleving, dit aan de hand van wat het thema van de conferentie was: Paradoxes of Madness.
In het openingswoord van Jasper Feyaerts werd de paradox van het kunnen samengaan van werkelijkheidsverlies en een sterke werkelijkheidsintensivering al genoemd. Op de TMTBT-website lezen we: ‘De waanzinnige werkelijkheid kan fragiel, verstoken van substantialiteit en vreemd onwerkelijk lijken, maar kan ook intenser, coherenter en betekenisvoller zijn dan alles wat iemand ooit heeft meegemaakt.’ We zouden voor deze twee werkelijkheidsbelevingen de woorden ‘hyperrealiteit’ en ‘hyporealiteit’ kunnen gebruiken, en de paradox zou dan daarin bestaan dat in de waanzin deze twee belevingsmodi zouden kunnen samenvallen.
Het lastige van deze twee Griekse voorzetsels ‘hyper’ en ‘hypo’ is dat de eerste wel tot onze taal is gaan behoren, en de tweede niet. Daardoor begrijpen mensen ‘hypo’ vaak verkeerd, en soms zien ze dit woord zelfs als een andere vorm van ‘hyper’, terwijl het hier puur om een tegenstelling gaat, de tegenstelling tussen ‘boven’ en ‘onder’. Mensen die van deze verwarring minder last zullen hebben zijn de diabetici onder ons (zoals ik) omdat ze dagelijks in de weer zijn met het essentiële verschil tussen hyperglycaemie en hypoglycaemie, de te hoge en de te lage bloedsuikerwaarde en de maatregelen die je moet nemen om weer in balans te komen. Paradoxen zijn hier niet mogelijk en hoewel de symptomen kunnen misleiden valt met een meetapparaat op elk moment ondubbelzinnig vast te stellen of de eventuele stemmingsomslagen worden veroorzaakt door een ‘hyper’ dan wel een ‘hypo’. Zo werkt het in de bloedbanen. Zou het er in de wereld van de hersenchemicaliën anders aan toegaan? Zijn in de psychiatrie paradoxen dan wél mogelijk?
In een voordracht van Sofia Jeppsson werd deze netelige vraag bij de hoorns gevat, en werd als eerste een onderscheid gemaakt tussen heuse logische paradoxen en een meer algemeen woordgebruik waarin mensen een woord als ‘paradox’ inzetten om een bepaalde tegenstrijdigheid te benoemen die bijvoorbeeld kan bestaan uit ongewoon sterke contrasten. Het zou zo kunnen zijn dat in een psychose mensen binnen een paar uur of zelfs binnen een paar minuten heen en weer flitsen tussen een hypo- en een hyperrealiteit, zonder dat er werkelijk ooit sprake is van een gelijktijdig voorkomen van deze twee werkelijkheidsbelevingen. Dan zou er sprake zijn van een schijnbare paradox, of een paradox die opgelost kan worden.
Wat ik zeker zal beamen is dat in één enkele psychose hyper-reële en hypo-reële episoden kunnen voorkomen, maar de vraag naar een eventueel paradoxaal samengaan interesseert mij veel minder dan de vraag welke van deze twee werkelijkheidsmodaliteiten in een psychose prevaleren. In mijn geschiedenis was dat heel duidelijk de geïntensiveerde werkelijkheid, de hyperrealiteit.
In zekere zin was mijn psychose, met name in de beginfase, een uitvloeisel van iets wat ik in de vroege puberteit al was begonnen te cultiveren door heel veel tot extases aanzettende muziek te luisteren, zoals die van Pink Floyd en Yes. Ook las ik in hoog tempo de boeken van Hermann Hesse en 19de eeuwse Duitse romantische poëzie en kwam daarin passages tegen zoals deze van Eduard Mörike:
O flaumenleichte Zeit der dunkeln Frühe!
Welch neue Welt bewegest du in mir?
Was ist’s, dass ich auf einmal nun in dir
Von sanfter Wollust meines Daseins gluhe?
Zacht-wellustig gloeien van alleen het feit dat ik besta – ja, dat wilde ik ook wel! Met poëzie en muziek probeerde ik mezelf een piekervaring in te werken, en wanneer deze af en toe ook werkelijk leek op te treden probeerde ik deze zo lang mogelijk te laten duren. Toen ik de staat van permante piekervaring uiteindelijk bereikt leek te hebben, was mijn psychose al echt op gang aan het komen. In De overtocht beschrijf ik deze hyperrealiteit als leven in een wereld alsof deze helemaal door Vincent van Gogh geschilderd is, alsof ik leef in zijn licht…
Maar destijds, tot mijn ontsteltenis, bleek ik niet in een eindeloze, structureel continueerbare gelukzaligheid terecht te zijn gekomen, maar waren er curieuze interrupties van apocalyptische angsten en waren er, met name in de latere episoden, langere periodes van desoriëntatie, vervreemding en fragmentatie. De boven-werkelijkheid prevaleerde, absoluut, maar in een later stadium waren er ook zeer intense perioden, die soms meer dan een halve dag konden aanhouden, waarin ik leefde in een zielloze, onteigende wereld waarin het was alsof mensen machines of marionettenpoppen waren.
Hyporealiteit en hyperrealiteit corresponderen voor mij respectievelijk met de Stimmung waar Louis Sass zo uitgebreid over schrijft in zijn Madness and Modernism en de Lichtung, de open plek in het bos, die Martin Heidegger in zijn latere werk vaak ter sprake brengt en die hij in Der Ursprung des Kunstwerkes relateert aan een schilderij van Van Gogh. Ik heb zowel met Lichtung als met Stimmung te maken gehad, maar het was, vooral aan het begin, veel meer Lichtung dan Stimmung. Later in mijn leven is mijn psychosegevoeligheid, zolang het nog nodig was daarvan te spreken, gerelateerd geweest aan esthetisch-filosofische ervaringen – muziek, literatuur, kunst en natuur – maar ook een diep waarheidsgevoel. In de Heideggeriaanse Lichtung , schrijft Heidegger zelf, komen het Schone en het Ware bij elkaar.
Zo geheel anders is het verhaal van ‘Renee’ – het pseudoniem van het meisje dat de hoofdpersoon is van het verhaal in het indertijd veelgelezen boek Autobiography of a Schizophrenic Girl (1951), samengesteld door haar psychoanalytische therapeute Marguerite Sechehaye. Al op jonge leeftijd wordt ze geplaagd door periodes van, zoals ze schrijft, ‘onwerkelijkheid’, wordt ze geplaagd door momenten van hyporealiteit, een sfeer waarin ze in haar adolescentie steeds verder wegzinkt. Het is bijna een spiegelbeeld van mijn verhaal. En het is dit verhaal dat in de presentaties tijdens Too Mad Too Be True opvallend vaak werd genoemd. Ook is het verhaal van Renee in bepaalde passages nadrukkelijk – en door het hele boek heen ondergronds – aanwezig in Sass’ Madness and Modernism. En net zoals ik af en toe schizofreenachtige ervaringen heb gehad tijdens mijn psychose, zo moet in het voornamelijk hypo-reële leven van Renee het licht van Van Gogh hier en daar en af en toe door de ramen naar binnen zijn geschenen.
Deze dubbelheid maakt het zo moeilijk om je te verhouden tot boeken waarin serieuze pogingen worden gedaan door te dringen tot belevingen in de wereld van de waanzin. In eerste instantie ben je als lezer blij dat iemand überhaupt de moeite neemt in te gaan op psychotische ervaringen en grijp je alle herkenningspunten die de auteur aandraagt gretig aan. Pas later, althans zo is het mij vergaan, kan ik duidelijker in beeld krijgen hoe wellicht heel treffende beschrijvingen van schizofrenie een verwrongen of scheef beeld kunnen weerspiegelen van het psychopathologische avontuur dat het mijne is geweest.
In mijn presentatie heb ik daarom, in plaats van te speuren naar een paradoxaal samenvallen, de Stimmung en de Lichtung juist uit elkaar willen trekken. Ik werd daarbij geholpen door het boek The Master and his Emissary van Iain McGilchrist. Maar ook McGilchrist, moet ik zeggen, is een auteur die net als Sass algemene woorden als ‘madness’, ‘insanity’, ‘psychosis’ – en specifieke pathologieën als ‘schizofrenie’ door elkaar gebruikt. Ik protesteer tegen deze samensmelting. Dit protest heb ik in feite al lichtelijk gevoeld toen ik begon te werken aan mijn presentatie, maar ik besefte al snel dat het mij te zeer aan kennis van de geschiedenis van de psychiatrie ontbrak om daar voor een academisch gehoor een overtuigend verhaal over te schrijven. En dus heb ik het bij de Stimmung en Lichtung gehouden, met een paar mooie plaatjes van Giorgio de Chirico en Vincent van Gogh.
Wat ik ben gaan beseffen is dat ik niet een schizofreen ben die met psychoses – maar een psychoot die met sterk op schizofrenie gelijkende periodes te maken heeft gehad. Willen we aankomen bij diagnostische formuleringen, dan moet ik tot de slotsom komen dat ik weliswaar voor de volle 100% waanzinnig ben geweest, maar slechts gedeeltelijk schizofreen. Ook ben ik inmiddels op een leeftijd gekomen dat ik kan vaststellen dat, hoewel ik zeker wel met ernstige stemmingswisselingen te maken heb gehad (maar wat de laatste decennia betreft kan dat ook aan diabetes gelegen hebben), mijn psychose zich niet tot een serieuze bipolaire stoornis heeft ontwikkeld. Met andere woorden, mijn waanzin valt buiten de meest bekende psychopathologische labels: schizofrenie en manie.
In De overtocht ben ik nog op zoek naar mijn diagnose, en een fragment waarin ik nog aan het tasten ben staat al geruime tijd op de homepagina van deze website. Nu, na deze conferentie, weet ik meer en durf ik uiteindelijk van mezelf te zeggen wat het destijds kennelijk geweest moet zijn: een eenmalige, niet-classificeerbare periode van krankzinnigheid in het hyper-reële spectrum met occasionele schizofrenoses. En ik denk – en dat meen ik heel serieus – dat dit een best wel vaak voorkomende vorm van waanzin is.
Van mijn presentatie onder de titel ‘Different kinds of familiarization: Stimmung versus Lichtung‘ bestaat een tekstueel uitgeschreven versie. Klik hier om deze te downloaden.
Twee voorbeschouwingen tijdens het werken aan mijn presentatie voor de Too Mad To Be True conferentie zijn hier te vinden: