Presentatie COV&R

Kijk hier voor de video-opname of de uitgeschreven tekst.

COV&R staat voor Colloquium of Violence & Religion en is de internationale organisatie die zich wereldbreed bezig houdt met de verspreiding van het denkgoed van René Girard. Jaarlijks organiseert de COV&R een conferentie, en in 2023 vond deze plaats in Parijs. Naast een hele reeks key-note speeches bestaat er dan ruimte voor de geïnteresseerden in de mimetische theorie, zoals het denken van Girard doorgaans wordt gelabeld, een presentatie te geven.

Tijdens deze COV&R in Parijs heb ik samen met Joachim Duyndam en Michael Elias een presentatie gegeven onder de titel Madness, Religion and Mimetic Theory. Michael Elias is net zoals ik ervaringsdeskundig op het gebied van psychoses en heeft in 2020 over zijn ervaringen de roman Hanesteen gepubliceerd. Joachim Duyndam maakt net als Michael Elias en ik deel uit van de Girard Studiekring en heeft voor de twee persoonlijke verhalen van Michael en mij een inleiding en een uitleiding verzorgd.

De presentatie zou plaatsvinden op een zaterdagochtend om 9:00, na een copieus diner op vrijdagavond waar de eerste gasten in het van warmte zinderende Parijs pas tegen twaalven uit het restaurant vertrokken. Ik had er een hard hoofd in, om het maar plat te zeggen, maar de opkomst op zaterdagmorgen was overweldigend en de responses op de verhalen van Michael en mij deden ons eens te meer beseffen dat een verhaal met ervaringsdeskundigen een andere dynamiek heeft dan een puur theoretisch verhaal.

Vanuit de organisatie van de COV&R werd gezegd dat het jammer was dat er geen videoregistratie van deze presentatie was gemaakt en werd ons alsnog de gelegenheid geboden in deze leemte te voorzien. Joachim, Michael en ik zijn daartoe voor een registratie in de Balie bij elkaar gekomen en hebben ons verhaal aan een bescheiden publiek opnieuw verteld. Inmiddels is deze videoregistratie op het COV&R-kanaal van Youtube beschikbaar gemaakt.

Serie preken over waanzin

Op 14, 21 en 28 mei hebben Leontien Dekker, Colet van der Ven en ik de “overweging” van de zondagsdienst in de Dominicuskerk verzorgd in het kader van een serie over waanzin. Uit de tekst van de folder:

In deze serie van drie vieringen adresseren we de waanzin niet zozeer als een geestesziekte, maar als een uitingsvorm van onze menselijke verbeelding en verlangens. Want misschien is waanzin niet alleen ziek of afwijkend, maar ook iets waar we allemaal iets van hebben. Misschien is het onderdeel van een universeel gebied in het bewustzijn, dat soms duister en onbegrijpelijk is, en soms toegankelijk via verhalen, kunst en muziek.

De teksten van de overwegingen en de opnames van de diensten zijn terug te vinden op de website van de Dominicus. De titel van mijn overweging was “Buiten jezelf zijn” en daarin kwamen een reeks gedachtewendingen voor die me al geruime tijd bezighouden. Welke plaats kun je geven aan een geestelijk avontuur, zo exuberant en zonderling als een psychose? Sommigen werken hun ervaring uit tot een roeping als sjamaan, anderen vertalen dit naar de moderne tijd en worden psychiater. Zelf probeer ik er omheen te filosoferen, te werken aan meer inzicht in de relaties tussen diverse vormen van zelfloosheid. Lees meer daarover in “Sjamaan, genezer of denker?

Sjamaan, genezer of denker?

Denken vanuit zelfloosheid

Een poosje geleden ben ik begonnen aan het boek Mystiek: geschiedenis, en uitdaging (1989) van Bruno Borchert. Het boek opent pontificaal met de vraag: “Wat is mystiek?” Maar al vanaf de tweede alinea begint de auteur mystiek te vergelijken met verliefdheid, omdat het omschrijven van wat mystiek eigenlijk is hem moeilijk valt en omdat hij nog voor hij een beetje op gang is gekomen al op zoek is gegaan naar belevingsgebieden waar iedere lezer bekend mee zal zijn. De “wat-is-vraag” over mystiek is eigenlijk een beetje vreemd. Hoe kun je iets definiëren waarbij het verdwijnen of het op de achtergrond geraken van het zelf, van een sturend en denken ego, zo’n belangrijke rol speelt?

Zelf redeneer ik vanuit een ander vertrekpunt. Hoe? Wanneer? – en ook Waarom? – is het, dat in een mens het denkende en sturende ego soms opgelost lijkt te worden? Wat gebeurt er dan? Welke psychische, welke religieuze, welke existentiële gebeurtenissen hebben met dat ego-verlies te maken? Hoeveel lemma’s staan er in de Grote Encyclopedie van de Zelfloosheid? Welke lemma’s glanzen op met mooie kleuren, welke lemma’s doen ons de wenkbrauwen fronsen, en welke lemma’s doen ons bidden dat het ons nooit moge overkomen?

Als je begint te denken vanuit de zelfloosheid, dan zijn, zo komt me voor, waanzin en mystiek, twee onderwerpen die zich al snel aan de aandacht zullen opdringen. Maar zeker zijn het niet de enigen. Ook in een stadion bijvoorbeeld, bij een voetbalwedstrijd of een popconcert, of bij een opzwepende speech van een politicus, kunnen sturende en denkende ego’s volledig in het niets verdwijnen. Ook zijn er talloze chemicaliën – waarvan in onze wereld alcohol de bekendste is – die het denkende en sturende ego uit de cockpit kunnen gooien met alle gevolgen van dien. Inderdaad, van zelfloosheid zou je een zelfstandige studie kunnen maken (zoals in zekere zin Marc De Kesel met zijn boek Zelfloos: De mystieke afgrond van het moderne ik al gedaan heeft).

Serie waanzin in de Dominicuskerk

Het vertrekpunt van de zelfloosheid was al sterk in mijn denken aanwezig toen ik vanuit de Dominicuskerk de uitnodiging kreeg om als preker deel te nemen in het kader van een kleine serie over waanzin (liever hebben we het in de Dominicus over “overweging” of “toespraak” dan over een “preek”). Leontien Dekker verzorgde het geheel en nam de eerste dienst in de serie voor haar rekening. Colet van der Ven had haar geattendeerd op mij, als ervaringsdeskundige. Zelf zou Colet de overweging houden in de laatste dienst op Pinksteren.

Eerder, in mei 2022, heb ik met Colet en Michael Elias gesproken over waanzin en religie. Michael en ik hebben beiden met psychotische ervaringen te maken gehad, en beiden hebben wij in de afgelopen jaren daar een boek over gepubliceerd. Michael publiceerde in 2020 zijn semi-autobiografische roman Hanesteen, en zelf heb ik een jaar later De overtocht: Filosofische blik op een psychose gepubliceerd.

Deze uitnodiging maakte het voor mij mogelijk om dit redeneren vanuit de zelfloosheid verder vorm te geven. In eerste instantie heb ik dat gedaan met een artikel onder de titel “Oceanische gevoelens? Hoezo?”, dat in het meinummer van de Dominicuskrant is verschenen. Het is een verhaal waarin ik serieus inga op de tekstuele bron van deze term, “oceanische gevoelens,” maar waarin ik ook ruimschoots aandacht besteed aan voetbal. In mijn artikel in de Dominicuskrant probeer ik uit te leggen dat de ervaring van euforie in een stadion bij een schitterend doelpunt op een bepaalde manier te maken heeft met ervaringen van waanzin of mystiek. Hoewel ik geen voetbalfanaat ben, ben ik wat euforisch voetbalgejuich betreft, zeker een ervaringsdeskundige.

In mijn preek zelf ben ik recht op mijn doel af gegaan en heb deze gewoonweg de titel “Buiten jezelf zijn” gegeven. Psychoses, mystieke ervaringen, drugs, popmuziek, gejoel in een stadion – het scala aan momenten waarin je niet meer “binnen jezelf” bent is eigenlijk heel groot. En de moraal van mijn verhaal is vrij simpel – vreest niet om buiten jezelf te geraken, doch leert daarbij om naar de engelen te luisteren en de duivels te weren. Na de verzoeking van Jezus in de woestijn, zo staat er geschreven in het evangelie van Mattheüs, “liet de duivel hem met rust, en kwamen er engelen om voor hem te zorgen.”

LSD

Waar ik het in mijn overweging ook over heb, vrij uitgebreid zelfs, zijn ervaringen met LSD. We leven niet meer in de jaren 60 en we kunnen het oude, laat ik maar zeggen onverantwoordelijke optreden van drugsgoeroe Timothy Leary inmiddels wel achter ons laten. De geschiedenis is hem aan het inhalen en in plaats van de van-alles-bevrijdende-drug voor een hippie-tegencultuur, kan er, nu we al dat tumult achter de rug hebben, opnieuw serieus en wetenschappelijk gekeken worden naar het “healende” potentiaal van deze chemische substantie.

Ik heb zelf nooit een LSD-pilletje geslikt. Ik durfde dat niet. Als ex-psychoot weet je dat het gebruik van serieus hallucinogene stoffen gelijk staat aan het spelen met vuur, spelen met een vuur dat voor mij al veel te hard gebrand had. In De overtocht schrijf ik: “In de kliniek is mij regelmatig gevraagd of ik LSD had gebruikt, en als ik de tegenwoordigheid van geest had gehad, had ik moeten antwoorden: ‘Nee, ik kan dit helemaal op eigen kracht, ja, zelfs met een shot Haldol in mijn lijf’”.

LSD was voor mij out of the question. Maar wat mij wel intrigeert is dat één-en-hetzelfde pilletje sommige mensen een serieuze godservaring kan bieden, terwijl het bij anderen een ervaring induceert die sterk doet denken aan een psychose. De setting waarin LSD wordt gebruikt zal niet allesbepalend zijn, maar ik denk wel dat het een verschil maakt of je aan het experimenteren slaat in een kapel, klooster of meditatiecentrum of op een andere plaats, een plaats waarbij je in eerste instantie niet aan verstilling denkt, zoals op een feestje of in de vrije natuur.

De meeste mensen die aan het roemruchte Goede Vrijdag experiment van Timothy Leary hebben meegedaan spreken van een authentieke religieuze ervaring die hun religieuze leven heeft verdiept. Maar precies dezelfde stof kan mensen een zogenaamde “bad trip” bezorgen. Sommige mensen zijn krijsend en rillend van angst, vaak door de bezorgde mensen om hen heen, naar de eerste hulp van een ziekenhuis gebracht, waar ze met tranquilizers en andere therapeutische hulpmiddelen tot bedaren moesten worden gebracht. Anderen daarentegen zweven op eigen kracht voor een poos de hemel in, en weten daaruit, als de stof weer eenmaal is uitgewerkt, ook weer veilig op aarde terug te keren.

Hoe kan dat zijn? Eén chemische substantie, en zulke extreem verschillende reacties? En hoeveel mensen hebben deze vraag in alle ernst gesteld? In mijn preek heb ik dit ook willen aanraken: “Wat je hieruit kunt aflezen is dat wat er in kerken, kloosters of meditatiecentra gebeurt op een bepaalde manier iets te maken heeft met wat er in ziekenhuizen gebeurt.” Er gebeurt iets in de hersenen, ziel, geest, aangezwengeld door een bepaalde stof, wat leidt tot heterogeen gedrag – en diezelfde dingen kunnen gebeuren zonder die stof, maar blijven nog steeds even heterogeen.

Wanneer dergelijke dingen gebeuren zonder stimulatie van drugs, bijvoorbeeld door een intern op gang gekomen feedbackloop, of door een drama in de persoonlijke levenssfeer, of door – en dat bestaat ook – overmatig bidden of overmatig mediteren, dan wordt deze samenhang kennelijk volstrekt onzichtbaar. Alleen zeer grote geesten als Plato hebben kunnen aanvoelen dat er een intrinsieke samenhang bestaat tussen mystiek en waanzin. Het domein van de waanzin en het domein van de mystiek zijn eeuwenlang volstrekt van elkaar gescheiden geweest, alhoewel er in de literatuur- en filosofiegeschiedenis de nodige gissingen en intuïties zijn terug te vinden. Pas wanneer er een klimaat ontstaat waarin ervaringsdeskundigen zelf mogen meepraten over hun eigen ervaringen blijkt de relatie tussen mystiek en waanzin weer enigszins tot haar recht te kunnen komen.

Plaats geven aan een psychose

En vanaf wanneer is dat? Het eerste verslag van de waanzin geschreven door een ervaringsdeskundige zelf, wordt meestal toegeschreven aan Daniel Paul Schreber die in 1903 zijn Denkwürdigkeiten eines Nervenkranken publiceerde. Is dat kort geleden of juist lang geleden? – vraag ik me altijd af als ik dat jaartal weer voor ogen krijg. In ieder geval zijn er sindsdien vele boeken verschenen waarin psychoten hun eigen verhaal vertellen. Het publiceren van een dergelijk boek in onze tijd is eigenlijk helemaal niets opzienbarends. Hoe belangrijk het voor mijzelf ook is geweest, het schrijven van een boek met psychiatrische confessies zou je, net als phantasy of chicklit, bijna als een genre kunnen gaan zien.

Een psychotische periode kan uiteindelijk een plaats krijgen in een levensverhaal. De gedachte dat dit mogelijk is, ja, dat dit wenselijk is, is de grondtoon geweest van deze serie in de Dominicuskerk. Het kan een donkere plaats zijn, maar ook een plaats waaruit steeds meer licht gaat schijnen. Het kan een breukvlak zijn, een trauma, een gebeurtenis die veel verwarring heeft gesticht en waarvoor tijd nodig is geweest de dingen enigszins op een rijtje te krijgen. Leontien Dekker zette de toon met haar overweging “Demonen op hun plaats gezet”, waarin ze herinneringen aan haar eigen opleiding als geestelijk verzorgster combineerde met een close reading van het verhaal van de genezing van de bezetene bij de Gerasenen (Mattheus 9, 28-34).

In sommige gevallen – en echt zeldzaam zijn de verhalen daarover niet – kan een psychose in een levensloop zelfs een gunstige wending krijgen, zoals in het verhaal van David Lukoff, dat in de tweede dienst werd voorgelezen. Hij is zijn psychose uiteindelijk gaan begrijpen als een vorm van spiritueel ontwaken. Een uitgebreidere versie van zijn verhaal is te vinden op YouTube, met meer details over de muziek van Cat Stevens, over een LSD ervaring in het Golden Gate Park in San Francisco, mooie vergezichten in de natuur en hippiemeisjes in Volkswagenbusjes. Een van de belangrijkste ingevingen in zijn psychose had hem gezegd dat hij mensen moest gaan genezen – “become a healer” had een stem hem letterlijk gezegd. Aanvankelijk vatte Lukoff dit op – antropologie-student die hij was geweest – als een roeping om sjamaan te worden.

Later vertaalde hij deze bijzonder sterke ingeving naar de moderne tijd en besloot hij psycholoog te worden. Zijn eigen psychose blijft in zijn kijk op cliënten een belangrijke rol spelen en zo werd hij onder andere mede-oprichter van een Spiritual Competence Academy.

Ook Colet van der Ven noemde in haar Pinkstertoespraak, met de titel “Adembenemend nieuw” een vergelijkbaar verhaal dat ze in dagblad Trouw was tegengekomen. Het betrof een twintigjarige jongen, die het als zijn missie was gaan zien anderen te begeleiden in transformatie-processen. Misschien heeft deze jongen de vertaalslag naar de hedendaagse geneeskunde nog niet helemaal gemaakt, of misschien, wat ook kan, is hij zich werkelijk in het sjamanisme gaan verdiepen. Colet noemde ook het onderzoek van Eva Ouwehand, die een promotieonderzoek gedaan heeft naar hoe mensen met een bipolaire stoornis hun ervaringen een plaats proberen te geven. De overweging van Colet kwam uit bij het Jiddische lied, De gouden pauw keert zich om, in de dienst prachtig gezongen door Shura Lipowsky. Er zijn levensgebeurtenissen die lijken te beginnen als een val, een val in wat aan het begin alleen maar een afgrond lijkt te zijn. Later blijken mensen op een bepaalde manier toch opgevangen te zijn, gedragen te worden, door God, door een diepere grond, door de vleugels van een mythische vogel.

Van het sacrale naar het heilige

Mijn eigen psychose zie ik niet als een vorm van spiritueel ontwaken. “Op een bepaalde manier ben ik ook wel ergens toe wakker geschud, maar meer leek het op een ruwe interruptie van een goede nachtrust, zoals wanneer je buren plotseling midden in de nacht de muziek hard zetten.” In een boek over mystiek kwam ik een verhaal tegen dat mij aangreep. Het is het verhaal van Gregory Nixon, die zich in de bossen van Canada aan een LSD-trip had gewaagd. De ontmoeting die hij had met het goddelijke, beschrijft hij als een contact met de sacrale goden van het oude Griekenland. “De vraag wat hem in die ervaring overkomen is, heeft hem heel zijn leven beziggehouden,” heb ik in mijn toespraak gezegd. Voor mij en mijn psychose geldt hetzelfde. Net als Nixon ben ik meer een denker dan een genezer, en ben ik me mijn hele leven door af blijven vragen: wat is er toch eigenlijk allemaal gebeurd?

De goden van het oude Griekenland brengen ons weer terug bij de sjamanen. Op zich kan ik me wel voorstellen dat mensen die een psychose hebben ondergaan zich op het sjamanisme werpen. In mijn boek ga ik in het laatste hoofdstuk, getiteld “De afstand tot het sacrale,” zelfs uitgebreid op dit onderwerp in. In archaïsche culturen bestaan initiatieriten en worden jonge mensen soms het bos, de bergen of de woestijn in gestuurd, waar zij kennis kunnen maken met de geesten die zij later in hun leven waarschijnlijk vaker zullen tegenkomen. In archaïsche culturen hebben engelen en duivels vaak al gezichten en namen, uitzinnige ervaringen hebben al op voorhand een plaats in een mythe, en het is aan de sjamaan om te proberen het tumult van de waanzin te kanaliseren tot een voor de gemeenschap dienstbaar levensbesef. Het is, wat je kunt noemen, psychose onder begeleiding, dat net als een LSD-experiment in een kapel, een verrijkende ervaring kan zijn die je banden met de tradities versterkt.

Daarom is het citaat van Jung, dat in de hele serie aanwezig is geweest: ”We pathologiseren omdat we niet weten hoe we moeten mythologiseren,” zo op zijn plaats. Toch ben ik niet eindeloos gefascineerd door archaïsche, sacrale goden. Met behulp van de filosofie van René Girard probeer ik mijn psychose een plaats te geven in het grote verhaal van de weg van het Sacrale naar het Heilige. Daarmee plaats ik het in de Bijbelse traditie waarin de offergoden steeds meer veld moeten ruimen voor de God van gerechtigheid, barmhartigheid en liefde.

Net als Michael Elias in zijn boek, zoek ik soms mijn weg tussen de personages uit de Bijbel. Soms identificeer ik me met de bezetene bij de Gerasenen, of andere door demonen geplaagde figuren. Soms ploppen uit mijn vroege puberteit fragmenten op van mijn ongegeneerde identificatie met Ted Neeley – die zanger met die prachtige stem en met die mooie lange haren, die Jezus vertolkte in Jesus Christ Superstar. In kleermakerszit in het gras, met mijn gitaar op mijn schoot en een brok in mijn keel zong ik, in de dagen dat het christelijke geloof bij mij en de meeste medeleerlingen op de katholieke middelbare school al flink aan het wegebben was, de woorden uit Jesus Christ Superstar na: “Understand what power is. Understand what glory is. Understand at all. Understand at all.

Mijn belangrijkste Bijbelse identificatiefiguur is waarschijnlijk Petrus. U kent hem wel, beetje impulsief en onbesuisd type. Op een bepaald moment moet hij door Jezus uit het water gevist worden en op dat moment heeft hij nog vele bittere tranen te schreien voor hij kan zien wie hij achterna is gegaan. Het is dezelfde Petrus die in Handelingen 2 als eerste het woord neemt, en met de profeet Joël op de achtergrond een van de meest uitzinnige visioenen schetst die het Nieuwe Testament kent. Wat daaraan vooraf is gegaan is het curieuze wonder van Pinksteren. Met de beschrijving van dit wonder, zoals voorgelezen in de Pinksterdienst van de Dominicuskerk, wil ik deze terugblik graag eindigen: “Ze waren buiten zichzelf van verbazing en zeiden: ‘Het zijn toch allemaal Galileeërs die daar spreken? Hoe kan het dan dat wij hen allemaal in onze eigen moedertaal horen? Amerikanen, Chinezen en Arowakken, inwoners uit Geuzenveld, Osdorp en de Bijlmer, uit Leeuwarden, Purmerend en Venlo, mensen uit Oekraïne en Georgië, Syrië en Libanon, Egypte en de omgeving van Utrecht, en ook joden uit Tel Aviv die zich hier gevestigd hebben, Joden en proselieten, mensen uit Griekenland en Arabië. Wij allen horen hen in onze eigen taal spreken over Gods grote daden.’ Verbijsterd en geheel van hun stuk gebracht vroegen ze aan elkaar: ‘Wat heeft dit toch te betekenen?’

De overwegingen zijn terug te zien op de website van de Dominicusgemeente.

Fragment “The Crossing”

Winner of the Van Helsdingen Award 2022

The number of psychoses I suffered from largely depends on the way you define this word. If hospitalization is a strict requirement, then my story typically seems to be one of a ‘one-time’ psychosis. Browsing through my medical record reveals only one period of medication  and admission to a clinic, which would help a diagnostician to distinguish my case from schizophrenia. I myself tend to split the period into two psychoses, but I will certainly not deny that it is actually one story. For the later psychoses I can only give the duration of my euphoria’s as a criterion, the state of frantic mental excitement. This includes all later psychoses, including what I call my liberation psychosis. If I were to maintain ‘a week of euphoria’ as a criterion, I would arrive at a total of five psychoses, and if I would reduce it to one day, then the estimate is roughly about ten.

Then there are a few other options, one of which is that I’ve suffered from three psychoses, having got stuck in the last one. The idea of something remaining, the idea that actually I am still living in some kind of stabilized religious madness, aesthetically appeals to me. Even nicer is the idea I haven’t had any psychoses at all, but that, at the age of 19, a conversion story was started up in my life, a story which was a couple of times rudely interrupted by psychiatrists. Then the title of my book could become A Conversion with Pauses, which almost sounds as beautiful as the title of Etty Hillesum’s diary, An Interrupted Life.

The truth is, my sailing and hiking capacities have been improved. Nautically, alpinistically, I have made substantial progress. I have learned, by trial and error I may say, how to descend. No helicopter had to be sent in search of me in moments I ventured in high ecstasy above the tree line , or even into the eternal snow.

Gesprek over waanzin en religie

Op 15 mei 2022 ging ik in gesprek met Michael Elias en Colet van der Ven over waanzin en religie. Michael Elias is de auteur van de semi-autobiografische roman Hanesteen (2020) en zou net als ik ex-waanzinnige, Girardiaan en Dominicusganger genoemd kunnen worden, ware het niet dat hij naar Den Haag was verhuisd en daar een ander kerk heeft gevonden. We houden ons beiden bezig met het werk van René Girard, een denker ons heeft geholpen meer vat te krijgen op wat er in die psychotische wervelingen gebeurd is. Het was een prettig gesprek met Colet, voorgangster in de Dominicuskerk, waarvan ook een opname is gemaakt.

Recensie, Nominatie en voorlezen in de Verhalenkamer

Op 3 maart 2022 zal ik in De Verhalenkamer Willibrordus in de serie literaire bijeenkomsten ‘Te gekke boeken en schrijvers’ vertellen over mijn psychose, en waarom een psychose niet altijd een oorzaak hoeft te hebben. Sommige psychoses gehoorzamen eerder de circulaire logica van een feedback-loop, waarin een kleine gedachte tot gigantische proporties kan uitgroeien. Het is een van de belangrijkere thema’s in De overtocht.

In februari verscheen De overtocht op de longlist van de Socratesbeker, waarmee het tot de 20 beste filosofische boeken behoort die in 2021 verschenen zijn. Verder kunt u hier de recensie van Hans Achterhuis ‘Psychotisch afdalen’ lezen die in het novembernummer van Filosofie Magazine verscheen.

Koeien, bramen en kabeljauwen

Deze overweging schrijf ik naar aanleiding van een fragment uit het onlangs verschenen boekje Eckhart bij avondlicht van Evert van den Berg. In dat boek kunnen we een aantal preken van Meister Eckhart lezen die nog niet eerder in het Nederlands vertaald zijn. Daarin kwam ik een passage tegen over een koe, die me werkelijk aan het denken zette. Verder geeft van den Berg steeds een inleiding op elke preek en kent het boekje ook een korte, algemene inleiding op het denken van Meister Eckhart. Ik heb het met grote belangstelling en veel plezier gelezen.

Al eerder heb ik preken gelezen van Meister Eckhart. Hoe theoretischer ze zijn, hoe minder, en hoe meer ze naar de alledaagse werkelijkheid verwijzen, hoe meer ze me aanspreken. De vermaarde Martha- en Maria preek van Meister Eckhart is mij heel dierbaar. Het is een tekst waarin Eckhart zijn kracht laat zien, niet als intellectueel, maar als mensenkenner. Jezus zegt – de vrouw die bij mij wil zijn, die de afwasborstel en de pleeborstel uit handen laat vallen om zich in mijn gehoor te scharen, is degene die het een beetje begrijpt. In dit perspectief is Martha alleen maar een harde werkster die voor haar harde werk – de afwas die ze doet, de wc die ze schoonmaakt, de koffie die ze zet, de koekjes die ze op de schoteltjes van de koffiekopjes legt – als zodanig beloond wil worden. Ze werkt voor haar geld, of voor de waardering die ze hoopt te krijgen.

Nee! – zegt Meister Eckhart dan, want hij ziet veel meer in die Martha. Terwijl Maria haar hele praktische leven vergeet, heeft Martha de kracht dat alles, met een schone wc en lekkere koffie, gewoon door te laten gaan. Hier kom je echt bij een mystiek van het alledaagse leven waarin de meest alledaagse dingen van het alledaagse leven niet geschuwd of onderbroken hoeven te worden. In de Japanse Zenscholen leren mensen niet alleen mediteren, maar ook handboogschieten of thee zetten.

*****

Maar nu over die koe. Het fragment komt niet voor in een van de preken die Evert van den Berg zelf vertaald heeft, maar in de preek ‘Als een gouden vat’ waarnaar hij verwijst: ‘Maar veel mensen willen God aankijken met de ogen waarmee ze een koe aankijken. Daar houd je van wegens de melk en de kaas en omwille van je eigen nut.’ Ik denk dat ik wel snap wat Meister Eckhart bedoelt, maar tegelijkertijd moet ik hierbij aantekenen dat ik nog nooit naar een koe heb gekeken en daarbij gedacht heb aan melk, kaas of boter. Zo lang ik leef zie ik koeien in de wei als dieren, mooie, grote, goedmoedige, rustige dieren. Tjeu van den Berk noemt in zijn boek Het numineuze een moment in zijn jeugd met koeien in de mist als zijn belangrijkste levenservaring, als een ‘numineuze’ ervaring, een soort lifeline met het transcendente. Zelf heb ik ze ook weleens gezien, die grote lichamen, drijvend op een mistzee, in de ochtend op de A9, vanuit een auto . Er zijn vast ook hele mooie gedichten over mistkoeien geschreven.

Waar het mij hier niet om te doen is of mijn koe-beleving iets spiritueels zou hebben. Het is gewoon wat ik zie. Als ik een koe zie, zie ik een koe en geen melk, als ik een kip zie, zie ik een kip en geen eieren en als ik een bij zie, zie ik een bij en geen honing. Fascinerender nog dan koeien in de wei zijn dieren in het wild – geweldig om een haas of een hert te zien rennen. Zelfs als ik in de moestuin bij mij in de buurt rondloop, denk ik zelden aan wat er op mijn bordje kan liggen en schep ik behagen in al die mooie planten, kroppen sla, bonenstengels, artisjokbloemen, enzovoorts.

Ik denk dat de meeste mensen dieren en planten ervaren zoals ik. Boeren en telers, in onze tijd beslaat dit slechts een klein deel van de bevolking. In sommige domeinen zijn we beter bekend met de ‘loslatende’, ‘mystieke’ kant van de dingen dan met de onmiddellijke egobeleving. In die zin kan Meister Eckhart ook een wegwijzer zijn naar indringende vormen van een soort samenklonterende egobeleving, noem het een ik-indikking, die wij als zodanig niet zo vaak meer meemaken.

Een beter woord om over mijn koe-beleving te schrijven dan ‘mystiek’ is waarschijnlijk ‘esthetisch’, alhoewel esthetische ervaringen en mystieke ervaringen zeker wel verwant zijn. Het is een wegtreden uit het onmiddellijke eigenbelang waarin dieren weer dieren worden, planten weer planten en landschappen weer landschappen. Alsof Gods schepping pas voor het eerst werkelijk zichtbaar kan worden buiten het dikke ik. Het is een belevingsmodus die vanaf de 18e eeuw steeds grotere groepen mensen ging bereiken. De 18de eeuw is de eeuw waarin men in de grote steden dierentuinen begon aan te leggen, om voor het eerst eens echt naar die beesten te kijken. Het is de eeuw waarin de ongelofelijke rijkdom van de natuur voor het eerst in kaart werd gebracht, de eeuw waarin de berg met de naam Mont Maudit, de vervloekte of verdoemde berg, omgedoopt werd in de Mont Blanc.

Er zijn vele prachtige boeken geschreven over de talloze facetten van deze mentaliteitsgeschiedenis. En deze studies helpen je ook andere belevingswerelden te ontsluiten. Of helpen in ieder geval historische werelden die anders zijn dan de onze, zoals een agrarische samenleving in de 13de eeuw, de tijd van Meister Eckhart, meer invoelbaar te maken.

*****

En zo kan Meister Eckhart je ook uitnodigen om je dikke-ik-ervaringen te verkennen. Zoiets als het bij het zien van een koe in een weiland meteen gaan denken aan een gebraden biefstukje. Ego-indikkingen treden in het moderne leven, in mijn leven in ieder geval, vooral op wanneer er andere mensen in het geding zijn, dat wil zeggen rondom rivaliteit en afgunst. Maar wat de natuur betreft, ken ik niet zoveel van dergelijke ervaringen. Wat nog het meeste in de buurt komt is het zien van zwarte, rijpe bramen tijdens een boswandeling. Of, nu ik dit schrijf springt een andere herinnering naar boven, een paar jaar geleden tijdens een bezoek aan het aquarium in Artis. Staande voor een glazen ruit van een aquarium waarin bekende Noordzeevissen rondzwommen hoorde ik iemand opeens zeggen: ‘Mmm, lekker, ik ben dol op kabeljauw!’

Een andere ik-indikkingservaring herinner ik me van een bergwandeling. Toen de Mont Blanc nog Mont Maudit heette, zo kun je je voorstellen, gingen mensen in het algemeen niet voor hun plezier de bergen in. Maar ook vandaag de dag nog, als je een wandeling gaat maken om van de mooie uitzichten te genieten, of van het klimmen en dalen langs kronkelende bergpaadjes, is het berglandschap nog altijd een berglandschap dat haar typische gevaren heeft. In de Himalaya ben ik een keer boven de 4000 meter overvallen door mist, of eigenlijk was het een mooie witte wolk die aan kwam zeilen waarna, toen ik er eenmaal door omgeven was, alles plotsklaps veranderde – licht, geluid, temperatuur, wandelgenot en zielerust.

Als zoiets gebeurt wordt het esthetisch tableau plotseling opgefrommeld en word je ruw geconfronteerd met iets heel primairs. Moderne westerse mensen hebben soms zo weinig met grote en directe bedreigingen te maken gehad dat het ze kan overvallen als iets geheel nieuws – zoals met sommige mensen gebeurd is aan het begin van de coronacrisis. Opeens in de bergen, slaat niet alleen het weer volledig om, maar ook de stemming, de hersencircuits schakelen over op een geheel andere beleefmodus, waarin er angst is, waarin er keihard wordt nagedacht over wat nu verstandig is om te doen. Het is eigenlijk niets anders dan een elementaire levensangst die talloze generaties vóór ons nodig hebben gehad om te overleven, maar die, wanneer een modern mens deze zich voor het eerst gewaar wordt, kan aanvoelen als ‘blinde, gierende paniek’.

De zot uit de Tarot maakt een selfie aan de rand van de afgrond

In de bergen gelden de wetten van wat Peter Sloterdijk het ‘gegeneraliseerde alpinisme’ noemt. Op elke stijging moet een daling kunnen volgen. Wil je in de bergen gaan wandelen, dan dien je psychisch en fysiek voldoende uitgerust te zijn. Als je heel goed naar de weersberichten luistert en je de wandeling met een goede kaart uitstippelt als een bijzonder veilige route, kun je het misschien wat minder nauw nemen. Maar ben je wat avontuurlijker ingesteld, of ben je wat nalatiger in je voorbereidingen, dan zou het zonder warme kleding, zonder een goede jas en goede schoenen, en zonder – als reservedepots in je ziel – een flink dik ik en een scherp en wakker verstand, weleens helemaal verkeerd af kunnen lopen. Zeker, het is mooi, het leven buiten de wereld van angst en gevaar, alleen de situatie moet er ook naar zijn. Bergwandelingen blijven wat dat betreft altijd iets om omzichtig mee om te gaan.

De bezetene van Gerasa

In de Bijbelgroep van de Dominicuskerk lazen we het verhaal van de genezing van de bezetene bij de Gerasenen in Markus 5. Het verhaal speelt een prominente rol in de eersteling van René Girard, De romantische leugen en de romaneske waarheid (1961), waarin op diverse plaatsen de bekering die Girard zelf ondergaan heeft doorklinkt, De belangrijkste literaire tekst voor Girard in de overgang van geestelijke chaos naar waarheid en helderheid over het eigen leven is de roman Duivels van Fjodor Dostojevsky. Deze roman is helemaal geënt op het verhaal van de bezetene in Gerasa. In zijn later boek De zondebok heeft Girard een hoofdstuk aan dit verhaal gewijd. Daaraan heb ik in mijn verhaal geen aandacht besteed omdat de wijze waarop Girard dit verhaal in de Mensonge verweeft met zijn eigen bekeringsverhaal me interessanter leek. De tekst van mijn voordracht is hier te vinden.

Soms breekt uw licht

1. Lichtmomenten

In oktober 2021 werd in de Dominicuskerk een symposium gegeven onder de titel ‘Eigenlijk geloof ik niets – maar wat dan wél?’ De onmiddellijke aanleiding was het pensioen van een van de pastors, Juut Meijer, bij wie deze vraag al langer speelde. De opkomst was bijzonder groot en het bleek een thema te zijn waarover veel mensen graag wilden vertellen. Ook al hebben we niet meer dat traditionele geloof van een God die wikt en beschikt, van een hemel waarin je binnengelaten wordt als je je op aarde netjes gedragen hebt – wat geloven wij dan wél? De Dominicusgemeente is niet een kerk met een uitgesproken geloofsopvatting, zoals in een 19de eeuwse afsplitsing van een protestante richting, maar eerder een verzamelplaats waar iets gedeeld kan worden zonder dat het altijd precies duidelijk is met welke geloofsopvattingen dat delen gepaard gaat. Daarom zo goed om die vraag een keer expliciet te stellen! Welke vormen van geloof komen in een gemeenschap als de Dominicusgemeente naar boven en kunnen daar naast elkaar bestaan?

Wat het symposium mij opleverde was een besef dat mijn vermoedens grotendeels zijn uitgekomen. Over het geloof dat ik met veel Dominicusgangers meende te delen, durf ik ik nu ook te zeggen dat het daadwerkelijk zo is, of dat mijn inschattingen grotendeels juist bleken te zijn. Zoiets… Het symposium, dit is althans mijn beleving, heeft dingen minder vaag gemaakt – alhoewel, dingen nog steeds behoorlijk vaag blijken als je probeert precieze woorden te geven aan de gemeenschappelijke noemer van het geloof van de Dominicusgangers…

Een woord dat ik zelf al langer hanteer voor mijn geloof is ‘niet-metafysisch’. Het is een lastige term, een term die op allerlei plaatsen in de filosofie van de 19de en 20ste eeuw opduikt, een filosofiedomein waar ik ook wel enigszins thuis in ben. Ik ga die hele geschiedenis nu niet naar boven halen, maar ik wil volstaan met te zeggen dat ik het woord ‘metafysica’ associeer met vastigheden, vaste ideeën over hoe de wereld in elkaar zit, waar wij allemaal Vandaan komen en waar wij allemaal Heen zullen gaan. Het ijzer en beton waarmee de kosmos gebouwd is, zeg maar, en de godsbeelden die daarbij horen.

Lezend in de literatuur over een niet-metafysisch geloof (maar het reikt verder, je zou ook van een niet-metafysische levenshouding kunnen spreken) kom ik regelmatig passages tegen die me doen denken aan dingen die in een geloofsgemeenschap als de Dominicus worden gepraktiseerd. Daarvan zal ik een voorbeeld geven aan de hand van een passage uit het onlangs verschenen boek Theology Beyond Metaphysics van Anthony Bartlett.1

Het is door de al genoemde moderne filosofiegeschiedenis dat Bartlett zich een weg baant naar een God die niet meer met concepten begrepen kan worden, en die nu plaats moet maken voor een god die inbreekt en doorbreekt in mensenlevens. De Engelse woorden die hij voor dit contrast bezigt zijn ‘concept’ en ‘irruption’. Het zo vaak in de Dominicus gezongen lied ‘soms breekt uw licht in mensen door, onstuitbaar’ zingt hierbij onmiddellijk, met muziek en al, door mijn hoofd. Het is een lied dat mij bijzonder lief is, omdat in mijn leven een lichtstraal in de meest letterlijke betekenis van het woord heeft ingebroken, zoals ik in De overtocht beschrijf. Hoe persoonlijk mijn verhaal ook mag zijn, dit licht staat niet op zich en is verbonden met duizenden andere lichtmomenten, waarin God bij mensen door kan breken, in kan breken.

Ik zal de passage in Bartlett die me het meeste getroffen heeft hier citeren. Ik waande me er meteen bij in de Dominicuskerk, en als ik deze woorden opschrijf, denk ik ook meteen terug aan het symposium.

Een dergelijke transcendentie kan per definitie niet worden onderwezen binnen de wereld van conceptuele afgoden. Het kan zich alleen op de een of andere manier voordoen ondanks concepten, door deconstructie, gemeenschap, lied, spreken in tongen, kunst, films, stilte, gebeden rond een centrum, contemplatie, gesprek, verhalen vertellen, tekens, sacramenten, de schrift, persoonlijke ontdekkingen. Het is de opgave van de denker en de theoloog om de taal van de conceptuele traditie te gebruiken om er vrij van te komen, en om de gelovige, de bijna-gelovige en de ongelovige te wijzen in de richting van de inbrekende relatie die het karakter is van de ware God.2

Bij een zinsnede als ‘de gelovige, de bijna-gelovige en de ongelovige’ zie ik de kerkbanken van de Dominicus onmiddellijk voor me. Ja, verhalen vertellen, films kijken, liederen zingen, Bijbel lezen, delen in langere stiltes, meditatiesessies, dat is wat wij allemaal binnen de Dominicus doen, met regelmaat, binnen en ook buiten de zondagsvieringen. Het is geen totaalpakket waaraan iedere bezoeker geacht wordt te voldoen, maar een uit de geschiedenis van de gemeente voortgekomen verzameling activiteiten waarin iedereen zijn of haar weg kan vinden.


2.      Een tijd van opbouwen

Aanvankelijk zag ik de notie ‘deconstructie’, waar Anthony Bartlett zijn opsomming mee begint – voor zover we het dan over de Dominicus willen hebben – als een vreemde eend in de bijt. ‘Deconstructie’ is van origine een filosofisch-technische term die verwijst naar de Franse, postmodernistische denker Jacques Derrida en zijn hyperkritische denkbewegingen. Maar in de toespraak die Arjan Broers op het symposium gaf werd dit woord zonder slag of stoot in de mond genomen. Geloven behelst niet het aannemen van een reeks onwrikbare leerstellingen, maar is een beweging waarin er voortdurend afgebroken en opgebouwd wordt, gedeconstrueerd en gereconstrueerd. De Dominicus is voortgekomen uit een periode van deconstructie en kritiek op oude structuren. Maar nu bevindt ze zich in een fase, zoals het symposium ook duidelijk maakte, waarin reconstructie op de voorgrond dringt. Wat geloven wij dan wél?

Deze beweging van reconstructie op deconstructie op reconstructie, zo benadrukte Arjan Broers, is niet de doorgang van de ene kathedraal naar de andere, maar onderdeel van een voortdurend herbouwen en afbreken. Het is iets – zou ik daar aan willen toevoegen – dat doet denken aan het rabbijnse jodendom, het voortzetten van het religieuze leven zonder tempel, met alleen maar het verlangen naar een tempel, met een tempel, die als die er ooit zou komen, waarschijnlijk heel anders uit gaat zien dan de beelden die we er nu van kunnen maken. Met Prediker in het achterhoofd zou je kunnen zeggen: er is een tijd van afbreken, en er is een tijd van opbouwen. En, moet dan worden vastgesteld: we bevinden ons nu in een tijd van opbouwen. De traditionele godsbeelden zijn voldoende uit elkaar gevallen, er liggen genoeg losse stukken steen op de grond. Het wordt tijd om de brokstukken weer bij elkaar te rapen, verder te gaan, nieuwe vormen te maken.

‘De almachtige God op zijn troon, de politiegod, de hoeder van de publieke moraal, heeft afgedaan,’ schrijft Peter Nissen in een artikel in het Volzin-nummer van juni 2020. Het is voorbij, het is gedaan met deze afgod, het is gedaan met dit idool. En hij vervolgt: ‘Maar er is toekomst voor een God die kwetsbaar is en die ons daarom in onze eigen kwetsbaarheid weet te raken, een God die ons levensmoed geeft en tot onbaatzuchtig handelen weet te motiveren, een God die voor verbinding en vertrouwen zorgt.’ Het verhaal van Peter Nissen eindigt met het gedicht Dagsluiting van Gerard Reve.

Ook Anthony Bartlett gebruikt het woord ‘idol’ voortdurend. Een ander groot woord dat Bartlett met enige regelmaat gebruikt is ‘epochal’. We gaan een nieuw tijdperk binnen. Iets dergelijks is ook voelbaar in het artikel van Peter Nissen, als hij de woorden van de Duitse theoloog Karl Rahner citeert: ‘De vrome mens van de toekomst zal een mysticus zijn, iemand die iets ervaren heeft, of hij zal er niet meer zijn.’ Of het per se ‘mystieke’ ervaringen moeten zijn, dat denk ik niet, maar we gaan een tijdperk binnen waarin de verbinding tussen persoonlijke ervaringen enerzijds en de taal van de traditie anderzijds steeds belangrijker zal worden.


3.  De weg naar Emmaüs

Bartlett gaat zover als de God die we met concepten kunnen denken, de God die kan ‘bestaan’, de God die kan ‘beschikken‘, de God die hemelpoorten kan openzwaaien, ronduit te bestempelen als een afgod. Hij speelt voortdurend met het contrast tussen idolen en iconen, een contrast dat hij grotendeels ontleent aan de Franse meesterdenker Jean-Luc Marion. Over deze denker en het boek waar Bartlett naar verwijst – God zonder Zijn 4 – wil ik hier een paar dingen meer zeggen. Het is een bijzonder boek, met een bijzonder sprekende ‘niet-metafysische’ titel. Het is niet een boek waar het allemaal precies wordt uitgelegd, wat een ‘niet-metafysisch’ geloof behelst, maar het is wel een boek waarin naar mijn gevoel iets heel bijzonders gebeurt.

Ja, iets heel bijzonders, ik zal mij nader verklaren… Na uitgebreid over idolen en iconen te hebben geschreven, gaat Marion – in plaats van de traditionele theologische debatten verder voort te zetten – zich richten op een aantal Griekse woorden of termen die een centrale rol spelen in de geschiedenis van de filosofie. Marion licht ze uit hun filosofische context en gaat op zoek naar plaatsen in het Evangelie waar diezelfde woorden en termen worden ingezet.5 Eén van deze woorden is diermēneueto, een woord dat uitleggen, verklaren of interpreteren betekent. Het woord voor een van de belangrijkste stromingen in de 20ste eeuwse filosofie – hermeneutiek – is hier zelfs van afgeleid. De passage waar Marion zijn licht over laat schijnen staat in Lukas 24, waarin het verhaal van de Emmaüsgangers wordt verteld: ‘Daarna verklaarde hij hun wat er in al de Schriften over hem geschreven stond, en hij begon bij Mozes en de Profeten.’

Het is hier de opgestane Jezus zelve die de schriften verklaart aan de leerlingen onderweg naar Emmaüs. Een betere exegeet kun je je niet wensen. Als er één moment in de geschiedenis is geweest waarop Mozes, de Profeten en misschien nog wel een aantal andere Bijbelboeken op perfecte wijze zijn uitgelegd, dan was het wel in deze dagen na Pasen op de weg naar Emmaüs. En we lezen ook: de woorden, de ideeën, de concepten kunnen de harten doen branden, maar desondanks, helaas, het licht slaagt er niet in werkelijk door te breken. Dat gebeurt pas later… Het licht breekt pas door als Jezus het brood breekt.

Op deze wijze brengt Marion de eucharistie in het spel. Je zou het vernuftig kunnen noemen, maar tegelijkertijd gaat er iets open in deze gedachtenvormingen. In plaats van te focussen op de institutie van de eucharistie in de Bijbelpassages over het Laatste Avondmaal, verschuift hij de aandacht naar een werkelijk doorbrekend licht, een licht dat pas later doorbreekt, daar in dat huis, daar langs die weg, na een onderricht waarin woorden en concepten verstek lieten gaan. Niet meer een Jezus die nog onder de mensen is breekt hier het brood, een Jezus waarin mensen hun verlangens kunnen projecteren – maar een Jezus die door velen voorgoed verdwenen werd gewaand, waarover de nodige geruchten circuleerden en die nu opeens teruggekeerd is en die, beseffen we dan ook, al met ons meeliep toen wij hem nog niet herkenden. Geen praalwagens en trompetgetoeter, maar gewoon weer hijzelf, een Jezus die net als toen het brood brak.

Jean-Luc Marion is iemand die aan de katholieke traditie hecht en die niet voor niets de moeite neemt de eucharistie onder de aandacht te brengen. Je zou in deze verschuiving richting Emmaüs een slimme zet kunnen zien – een Jezuïet had het kunnen bedenken… Anthony Bartlett, zo komt het me voor, is bij deze gedachte dan ook niet echt gecharmeerd. Op zich mág het van hem, het ‘sacrament’ kwam immers ook in zijn opsomming voor, maar toch heeft hij er een beetje moeite mee. De passage die ik hierboven geciteerd heb gaat met de volgende woorden verder:

Marion zelf concentreert zich op de iconische gebeurtenis van de Eucharistie, en hoewel dit zeker een bevoorrecht teken is van de uitstorting van de goddelijke persoon, kan zijn bijzondere nadruk hierop nogal vroom en kerks overkomen. [Als deze relatie de wereld is binnengekomen] – vertelt het ons dat het onmogelijk is van tevoren te bepalen waar het inbreken van God zou kunnen verschijnen. 6

Onmiskenbaar is de eucharistie belangrijk en verdient het de nodige aandacht. Maar Marion met zijn nadruk daarop treft hem toch als een beetje ‘vroom en kerks’, ‘pious and churchy’, alsof het om iets gaat waarin er, wederom, gepoogd wordt de Geest die alle kanten op kan waaien in vaste vormen en rituelen vast te pinnen.

We raken hier discussies aan die al jaren, zo niet decennialang, in de Dominicus gevoerd wordt. Moeten wij aan de eucharistie vasthouden? Wat gebeurt als we het een keer op een andere manier proberen? In bredere zin gaat die vraag op voor al het ‘kerkse’ wat nog in de Dominicus zichtbaar is, zoals het prachtige kerkgebouw zelf, dat alleen al door de status van rijksmonument door de overheid voor deconstructie behoed is. Wat voor muziek buiten de kerkliederen wil je laten horen? Welke films wil je laten zien? Wat is de bestemming van de reis die straks na corona weer voor de gemeenteleden georganiseerd gaat worden? Naar de kathedralen in Noord-Frankrijk? Naar de belangrijke plaatsen van de Rijnlandse mystici uit de late Middeleeuwen? Of misschien een bestemming die helemaal buiten al het al te kerkse valt, zoals een hip museum in Bilbao, of een boeddhistisch meditatiecentrum in Duitsland? Wat wil je loslaten, en wat wil je vasthouden?

Alhoewel ikzelf bij de opsomming van Bartlett onmiddellijk aan de Dominicus moest denken, hoeft het bij dat doorbrekende licht niet per se om een geloofsgemeenschap, laat staan om een kerk te gaan. De sfeer in de opsomming is heel open, heel vrijblijvend, en je zou bij dat alles net zo goed kunnen denken aan een serieus napraten over een geslaagde aflevering van VPRO Zomergasten onder het genot van een goed glas wijn. Ja, openheid en vrijblijvendheid, dat is precies het probleem… Dezelfde wind waarin de Geest zo vrij kan waaien, zou de mensen die op zoek zijn naar verbinding met de traditie weleens kunnen verstuiven. Al die goedbedoelende spiritualiteit, het zou, als er helemaal geen centrale plaats meer is, geen centraal gebaar of centrale gebeurtenis, weleens helemaal als los zand uit elkaar kunnen vallen.

4. Het niet te verzuimen moment

Bartlett noemt de eucharistie ondanks zijn reserves een ‘bevoorrecht teken’, en zeker met die draai via het verhaal van de Emmaüsgangers kan het instituut dat eens gedragen werd door zware concepten als de ‘transsubstantiatie’ doorgesluisd worden – als je dat zo mag uitdrukken – naar een geloofsbeleving waarin het licht kan doorbreken. Maar eigenlijk, denk ik tegelijkertijd, betreden we hier ook een terrein waarvan het nog maar de vraag is hoeveel het nog met filosofie of theologie te maken heeft.

De tekst waar ik hierbij aan moet denken is een preek die de Dick de Korte ooit in de Dominicus heeft gegeven, nu alweer meer dan tien jaar geleden. Deze preek, of ‘overweging’, zoals we het liever noemen, is me altijd bijgebleven. De titel is: ‘Het niet te verzuimen moment.’ 7 Hij vertelt daarin over een bijzondere ervaring die hij had toen hij met een groep leerlingen zijn schooljuffrouw begon toe te zingen, die in het huwelijk trad met een meester van dezelfde school.

En toen gebeurde het. Een gevoel van intense blijheid en ontroering overviel me. Dit was zo mooi, zo anders, zo behorend tot een wereld waar alles goed en in orde was. Ik hoefde me totaal geen zorgen te maken: alles ja zou goed komen. Ik zweefde ik voelde me opgetild. Het is een van die ervaringen die ik nooit zal vergeten.

Het woord ‘mystiek’ komt in zijn preek of ‘overweging’ niet voor, maar ik zou het niet vreemd hebben gevonden als dat wel het geval was geweest. Het is een ervaring die meer mensen hebben gehad en de Korte noemt onder andere Godfried Bomans, Harry Mulisch, Cesar Pavese, Virginia Woolf, John Coetzee en nog een aantal anderen. Aan het eind van zijn verhaal trekt de Korte de lijn helemaal door naar Jezus, en ja, precies naar het moment van de eucharistie:

Toen ik nadacht over dat wezenlijk andere, dat moment van genade werd het me opnieuw duidelijk wat we mogen verwachten van dat onvergetelijke eeuwenoude gebaar van kwetsbaarheid en overgave dat wij hier zondag aan zondag present willen doen zijn. Weer besefte ik wat dat gebaar van breken en delen met zich meebrengt. Het is iets waar al mijn patronen op stuk breken, waar mijn gedachten over toekomst en verleden ongeldig zijn. Dat mij beschaamt en verandert, waar ik op stuk breek.


5. Koeien in de mist

Het boek dat een vooraanstaande rol speelt in de Kortes poging deze bijzondere beleving te begrijpen en een plaats te geven is Het numineuze van Tjeu van den Berk. In plaats van lezingen uit de Bijbel werd er in deze dienst voorgelezen uit teksten van Nescio, van Herman Wijffels en van Tjeu van den Berk zelf.

Terwijl bij Dick de Korte nog kerkliederen op de achtergrond klonken – gezang numero 120 weet het op dergelijke momenten altijd onfeilbare geheugen te vertellen – horen we in het ‘niet te verzuimen moment’ van Tjeu van den Berk zelf alleen maar het ademen en herkauwen van koeien. Ook deze tekst van van den Berk is in die dienst in augustus 2010 voorgelezen:

De hele wei is bedekt met een laaghangende mist die tot aan mijn knieën komt. Ik voel er niets van maar toch heb ik het gevoel dat ik mij er een weg doorheen baan. In de wei ligt een aantal koeien. Ik zie alleen hun ruggen en koppen boven de mist uitsteken. Ik hoor ze duidelijk ademhalen en herkauwen. De geluiden zijn mij als dorpskind vertrouwd. Ik kom bij de prikkeldraad, kruip eronder door, kom omhoog en kijk, voor ik de wal opklim nog één keer om… naar de wei, de mist en de koeien. De schemering heeft nu alles in zijn greep. Links zie ik nu ook de duistere contouren van de steenfabriek. Wat ik op dat moment in die paar seconden zag, is het meest fundamentele dat mij in mijn leven is overkomen.

Wat heeft dit nog met de christelijke traditie te maken? – kun je je afvragen. Of wat heeft het met de eucharistie te maken? Is het niet een puur staaltje natuurmystiek – als je dit woord ‘mystiek’ wil blijven gebruiken?

Waar ik niet in geloof is een geheimzinnige psychologisch-occulte onderwereld vanwaaruit een deel van de mensen aan mystieke ervaringen wordt geholpen. Zoiets als een reeks oceanische opwellingen uit een soort mystieke evenementen-pool, waarvan het breken van het brood in de eucharistie dan een van de belangwekkendste zou zijn. Veel eerder beschouw ik dit soort speciale ervaringen als lichtmomenten waarin zekere grenzen wegvallen, lichtmomenten die door mensen herkend worden, als belangrijk ervaren worden en waarbij mensen verbindingen aanleggen met andere dingen die zij in hun leven belangrijk vinden. Volgens mij is het een creatief proces, dat in principe in elke religie kan worden ondergebracht. Door het een oriëntatie te geven, door het ergens te plaatsen kun je het wellicht ook beter in herinnering houden.

Het is prachtig als het goddelijke licht zelfs in het schemerduister bij koeien in de mist kan doorbreken. Als ik het verhaal van Tjeu van den Berk nog eens overlees, dan bekruipt me ook het gevoel dat er veel mensen zullen zijn die het belangrijkste moment in hun leven nooit hebben opgemerkt, mensen die desgevraagd zullen gaan rondtasten in de hoogtepunten op hun cv. Of Tjeu van den Berk zich ook zo thuis voelt in een kerkgemeente als Dick de Korte, of dat hij ook belang hecht aan de verbinding met de eucharistie, durf ik niet te zeggen. Maar wat wel belangrijk is, denk ik, om bijzondere momenten uit je leven – en ze hoeven niet per se ‘mystiek’ te zijn maar kunnen bijvoorbeeld ook een meer sociaal of politiek karakter hebben – niet vrijblijvend rond te laten zwabberen, maar om ze een plaats te geven.

‘O, daar heb je weer iemand die wil verbinden,’ hoorde ik laatst iemand zeggen. ‘Verbinden is erg in, tegenwoordig.’ Ja, dat klopt. En van mij mag die reconstructie-fase, dat opbouwen van een nieuw religieus besef en de modes waarmee dat gepaard gaat, nog wel een tijdje doorgaan. Ja, ik geloof dat het van belang is om je voortdurend te blijven verbinden met de momenten – Moments of Being, zoals Virginia Woolf ze noemt – waarbij je eens hebt ervaren, waarbij je eens aan jezelf beloofd hebt dat je ze nooit zult vergeten. En deconstructie, films, en poëzie kunnen daarbij helpen. En ook kerkliederen, sacramenten, gebeden en andere vrome en kerkse dingen…

1. Bartlett, Anthony (2020), Theology Beyond Metaphysics: Transformative Semiotics of René Girard. Eugene: Cascade Books.
2. Bartlett, p.143.
4. Zelf ken ik het boek uit een Engelse vertaling: Marion, Jean-Luc (2012 [1982]), God Without Being. (Dieu sans l’être: Hors-texte). Vertaling: Thomas A. Carlson. Chicago: The University of Chicago Press.
5. Mijn discussie over het ‘niets’ in de 1ste Korintiërsbrief van Paulus in het derde hoofdstuk van De Overtocht, de ‘niet zijnden’ of de ‘ta me onta’, vindt haar filosofische basis in Jean-Luc Mation’s analyses van deze term in het Evangelie. Aan de diermēneueto heb ik in mijn boek geen aandacht kunnen besteden, maar Marion’s analyse hiervan heeft op een gelijksoortige wijze sterk in mij doorgewerkt. Vanuit welke context – Grieks-filosofisch of Evangelisch – willen wij bepaalde Griekse oertermen begrijpen? Marion brengt deze vraag terug naar een taaloorsprong, naar een denken dat, zoals de teksten zelf laten zien, nieuwe vragen opwerpt, vragen die aan alle aanslibbingen van kerkvaders en scholastici vooraf kan gaan.
6. Bartlett, p.143. De tekst is ietwat vereenvoudigd. Bartlett gebruikt het woord ‘hypostase’, dat verwijst naar de drie ‘personen’ van de Drieëenheid.
7. De overweging is door Dick de Korte uitgesproken op 22 augustus 2010 en is terug te vinden op de website van de Dominicusgemeente: https://dominicusamsterdam.nl/wij-doen/toespraken/toespraken-archief/toespraken-archief-2007-2010/