Als ik het boek van Geert Mak Hoe God verdween uit Jorwerd hoor noemen, wil ik er vaak meteen achteraan zeggen – ‘en hoe hij toch alweer vrij snel terugkeerde in Nijmegen’. Nijmegen was voor mij de plaats waar het gebeurd is, mijn ‘bekering’, waarna ik wist dat God weer een rol in mijn leven zou spelen. Ja, God was terug van weg geweest.
Hoewel de namen en de verhalen nog steeds dezelfde waren als die uit de Rooms-katholieke kerk, de kerk waaruit ik in de jaren zeventig en vele mede-Brabanders met mij (inclusief mijn vader en mijn moeder) waren weggegleden, is de God die tot mij is teruggekeerd toch een heel andere God. Deze God is niet meer de Soevereine Metafysische Mogendheid daarboven, de Ordebewaker en Oppervoogd van de wereld. Wie die teruggekeerde God dan wél is, is heel moeilijk in woorden uit te drukken – en is ook iets wat verschilt van persoon tot persoon.
Ik denk dat er heel veel variaties zijn op dit verhaal en dat ik de ervaring van een teruggekeerde God met veel Dominicusgangers deel. Je zou de Dominicus zelfs een kerk van de teruggekeerde God kunnen noemen. Soms kom ik in een oord waar de sfeer me doet denken aan de jaren vijftig, alsof God nooit verdwenen is. Het is een gevoel dat me ook weleens bekruipt tijdens een uitvaart in een plattelandskerk. Daar is God nog. In de Dominicuskerk is God weer. Die terugkeer is in belangrijke mate wat we in de Dominicus delen.
Het woord in de titel van dit stuk ontleen ik aan het boek Anatheism: The Return to God after God van Richard Kearney. Hij plaatst de hele idee van een ‘God na God’ in een breder perspectief, en veel van de thema’s in zijn boek raken aan wat mensen in de Dominicus bezighoudt, thema’s die ook merkbaar aanwezig zijn in de zondagsdiensten. Ik noem mystiek, ik noem een openheid naar andere religies, ik noem poëzie en andere kunstvormen. De vraag is steeds hoe dit alles is te verbinden met de traditie en de Bijbelteksten die we blijven lezen.
Het woord anatheïsme moet je niet lezen als een an-atheïsme, als een zich afzetten tegen of definitief overwinnen van een atheïsme. We leven in een geschiedenis waarin atheïsten en agnosten, vaak met een rake kritiek, belangrijke bijgedragen hebben geleverd aan gestalten van een God die kan terugkeren. Het gaat in dit woord om het voorzetsel ‘ana’ – ana-theïsme dus – een her-nieuwd godsbeleven, zoals in ana-mnese, dat her-innering betekent.
Mystiek
Mystici zijn anatheïsten par excellence en worden in het boek van Kearney vaak genoemd. Een mystieke of contemplatieve schoolweg gaat steeds samen met het doorbreken van denk- en voelgewoonten, het stukslaan van de beelden die je van God had gevormd. In de mystiek is het zelf, of het ego, de grote sta-in-de-weg in het vinden van God. Ónder het zelf bevindt zich, in de taal van Meister Eckhart, een diepere grond. Deze gedachte komt in bijna elke mystieke leer terug. Willigis Jäger zegt het zo: ‘Het goddelijke, de leegte, de oergrond, Brahma – er zijn vele namen voor – is de drang om terug te keren naar de eenheid en tegelijk de drang tot scheppende verscheidenheid. Het gaat er hierbij niet om iets te doen, maar zich voor iets te openen wat er al is.’
Als je buiten je ego kunt treden, als je alles kunt loslaten, dan verzink je niet in een eindeloze chaos, maar word je opgevangen door God – zo getuigen de grote mystici. Je ontmoet God opnieuw op een heel andere manier. Richard Kearney beschrijft het anatheïsme als een overgang van een soevereine God naar een gastvrije plaats in de ziel waar God ontvangen kan worden. Om God te ervaren moet ik in mijn ziel ruimte maken, een plaats inruimen. Tegenover de gesloten metafysische systemen van een traditionele theologie wordt in de mystiek ontvankelijkheid en openheid gecultiveerd. God is ook aanwezig in een vlieg, zegt Eckhart, of tussen de potten en de pannen, zegt Teresa van Avila.
De belangstelling voor mystiek en contemplatie is binnen de Dominicusgemeente relatief groot. De eerstvolgende Domincusreis zal gaan naar Midden Duitsland, het Thüringer Wald, en plaatsen aandoen waar Meister Eckhart en Hildegard van Bingen hebben geleefd. Ook zal een bezoek gebracht worden aan het spirituele centrum waar Willigis Jäger actief is, niet ver van de stad Würzburg. De God die je in de mystiek ontmoet is wezenlijk Anders dan de beelden die je van Hem had gevormd. Het sluit direct aan bij Kearneys opvatting van de teruggekeerde God.
Andere religies
Richard Kearney, zelf een Ier, haalt een dichtregel aan van de Ierse dichter Seamus Heaney: ‘Het is gemakkelijker twee emmers te dragen dan één’. Met in zijn eigen familie zowel Protestante als Katholieke voorouders, heeft hij in het Ierland van het eind van de 20ste eeuw niet alleen ervaring met hoe religies God aan hun zijde willen scharen, maar ook met de onverschrokkenheid waarmee pogingen worden gedaan in al deze verscheurdheid vrede te brengen. Bijzonder dierbaar zijn hem de herinneringen aan de Benedictijner monniken van Glenstal waar hij is schoolgegaan. Deze openden hun deuren, niet alleen voor Protestanten, maar ook voor de Oosters-Orthodoxe Kerk en Aziatische religies.
De terugkeer van God is geen specifiek christelijke gebeurtenis. Net zoals elke grote religie een mystieke onderstroom kent, bevat elke religie een ethische kern waarin liefde en barmhartigheid een centrale plaats innemen. Deze God na God wordt telkens weer gezocht en telkens weer gevonden, zoals God in het denken van de Joodse filosoof Emmanuel Levinas opnieuw verschijnt in het Gelaat van de Ander. Maar ook, en dat is iets problematisch en moet ook zeker genoemd worden, maakt elke religie een terugval in de Soevereine God, de God-aan-onze-zijde mogelijk. Elke religie kan zich in een fundamentalistische gedaante manifesteren, zelfs een religie als het Boeddhisme, waarvan je dat niet zo snel zou verwachten. De frase ‘de terugkeer van God’ is al minstens sinds de jaren 90 in zwang bij filosofen en verwijst dan in eerste instantie naar de Islam, de religie bij wie fundamentalistische vormen in onze tijd het meest in het oog springen. Hiertegenover wil Kearney een andere terugkeer beschrijven.
Ik denk dat de visie in de Dominicus op andere religies veel gemeen heeft met dit anatheïsme. Door zijn hele boek heen blijft Kearney herhalen dat het niet zijn doel is voor de moderne wereld een uit een allegaartje aan tradities samengestelde vredige God af te bakenen. Het gaat hem om de ervaring van de terugkeer, het vinden van een nieuwe ethische en existentiële openheid die zich weet te verbinden met de traditie waaruit je bent voortgekomen. Dit kan elke traditie zijn. Het betekent ook dat je de woorden en namen van die traditie weer opneemt en durft uit te spreken.
Kunst
Ook de kunst komt ruim aan bod in het boek van Kearney, onder andere met uitgebreide analyses van literaire teksten. Er bestaat een hele bibliotheek vol boeken en artikelen over de dwarsverbanden tussen religie enerzijds en literatuur anderzijds. Kennisnemen van niet-Bijbelse teksten is iets wat in de diensten van de Dominicus regelmatig gebeurt. Of de auteurs al dan niet gelovig zijn doet dan eigenlijk niet ter zake – het gaat om wat hun teksten zeggen. In zijn hoofdstuk over literatuur kiest Richard Kearney met opzet drie auteurs van wie bekend is dat ze geen godsdienst beleden: James Joyce, Marcel Proust en Virginia Woolf. Toch zijn hun teksten relevant vanuit de ervaring van een terugkerende God.
Een fragment van Virginia Woolf dat Kearney niet noemt, maar dat toch bijzonder illustratief is voor wat hij wil zeggen, komt uit haar roman De jaren: ‘De fijne regen, de zachte regen stroomde gelijkelijk over de gemijterden en de hoedlozen, met een onpartijdigheid die de indruk wekte dat de god van de regen, als er al een god was, dacht: Laat de regen niet beperkt blijven tot de zeer wijzen, de zeer groten, maar laat al wat ademt, de grazers en de kauwers, de onwetenden, de ongelukkigen, zij die in de oven zwoegen om ontelbare exemplaren van dezelfde pot te bakken, zij die zich met hun roodgloeiende geest over onnavolgbaar schrift buigen, en ook mevrouw Jones in het steegje, delen in mijn gulle gaven.’
Een literatuuronderzoeker zal bij een passage als deze al snel denken aan de Bergrede, waar het niet de Engelse regen is die neerdruppelt op, maar de Mediterrane zon is, die opgaat over goede en slechte mensen. Je zou dan geneigd zijn te denken dat die Bijbeltekst nog ergens in de geest van de schrijfster rondwaart, en hier opeens weer naar bovenkomt. Toch zou ik deze passage van Virginia Woolf, die zich echt van de kerk had afgekeerd, liever anders lezen. Hier spreekt niet een erudiet schrijfster die vernuftig een Bijbel-allusie in haar tekst verwerkt, maar wat we hier lezen getuigt opnieuw van dezelfde inspiratie als welke Jezus bewoog toen hij de bergrede uitsprak.
We hoeven van Virginia Woolf geen proto-christin te maken om haar inspiratie te waarderen. En zelf zijn we niet verplicht een belijdend christen te zijn om door deze inspiratie geraakt te worden, of deze nu uit de mond van Jezus of uit de pen van Virginia Woolf komt. Dit spreken, schrijven, horen, lezen heeft haar eigen anatheïstische ruimte, waarin iets kan worden gezegd en waarin iets kan worden verstaan.
De Emmaüsgangers
Als de Dominicus een anatheïstische kerk is, een huis waar de deur openstaat voor een God die wil terugkeren, dan denk ik dat ze dat moet blijven. De indrukwekkendste passages in het boek van Richard Kearney vind ik die waarin hij laat zien dat deze ‘terugkerende God’ zelf alweer onderdeel is van religieuze tradities. Daartoe bespreekt hij een aantal passages uit het Oude Testament, de Koran en het Evangelie. Een van de Evangelieverhalen waar hij zich voor de christelijke traditie op focust is het bekende verhaal in Lucas van de Emmaüsgangers. Het verhaal behoort tot de opstandingsverhalen, een gewricht waarin ervaringen van godsafwezigheid bijzonder intens zijn. Het is niet in het geven van ingenieuze nieuwe schriftinterpretaties, zo verhaalt ons Lucas, maar pas in het breken van het brood dat God werkelijk opnieuw dóórbreekt.
In zijn analyses van Marcel Proust, James Joyce en Virginia Woolf spoort Kearney elementen op waarin je in hun romans momenten van iets dat gelijkt op eucharistie ziet doorschemeren. De eucharistie is bij uitstek het ritueel van de terugkeer. En daarom ook wil ik het zien als een essentieel onderdeel van de identiteit van de Dominicus. Als ze in haar wilde jaren de dienst van de tafel zou hebben afgeschaft, dan zou ik waarschijnlijk bij een andere kerk mijn heil hebben gezocht, en als ze ooit in de toekomst om de bezoekersaantallen op peil te houden, of om welke reden dan ook, tot iets dergelijks zou besluiten, dan vermoed ik dat ik zelf ook binnen niet al te lange tijd weer op zoek ga.
In brood en wijn ervaar ik een continuïteit met mijn katholieke opvoeding, het is voor mij van wezenlijk belang. Als ik, laat ik de uitvaart in de plattelandskerk maar weer noemen, geknielde misdienaartjes tijdens de consecratie de belletjes hoor rinkelen, dan – alhoewel het voor mij nu niet meer per se op deze manier moet – springt mijn hart op van vreugde. Ik heb niet een nieuw godsbeeld in elkaar geknutseld, ik ben niet ‘ietsist’ of iets in die geest geworden, nee, het is werkelijk zo dat God is teruggekeerd. Het meest wonderlijke van alles is misschien nog wel, dat het niet zo is dat je heel selectief met de Bijbel moet omgaan om de oude Soevereine God niet te veel te laten doorklinken, maar dat sommige passages pas met de teruggekeerde God echt opengaan en meer van hun rijkdommen prijsgeven… ja, alsof je ze voor de eerste keer leest.
Rembrandt van Rijn – De Emmaüsgangers (1628)