En dan wordt het weer langer licht, en dan staan er al weer krokussen in het gras, en dan lijken de goede voornemens van het nieuwe jaar, laat staan die hele kerstboom met al die ballen erin, al weer lang geleden… De prilheid van het nieuwe jaar is al lang weer weggeregend als natte sneeuw – Pasen naakt, en op de draaitafels, in de kerken en in de concertzalen komt wederom de Matteüspassion van Johann Sebastian Bach te voorschijn. Het onvolprezen meesterstuk, de Passie der Passies, met het beginkoor der beginkoren, het slotkoor der slotkoren, en met de aria der aria’s.
Afgelopen winter, terwijl overal nog het Weihnachtsoratorium rondgonsde, zag ik in filmmuseum EYE een documentaire over hoe Reinbert de Leeuw in 2016 de Matteüspassion wilde uitvoeren. Niet met dat snelle, kleine, kort-en-kwieke van de hedendaagse barokmuziek-uitvoeringspraktijk – ooit een revolutie, inmiddels al lang weer een gewoonte. Maar, waar nodig, schaamteloos romantisch, met volstrekte aandacht voor de teksten, voor de eindeloos lange lijnen die de Bijbelse teksten bieden. ‘Want, zó moet het,’ zegt Reinbert de Leeuw in die documentaire, omdat zó de weergaloze dramatische kracht die Bach in zijn Matteüspassion herbergt tot expressie kan komen. Een van de zangers die zich door de Leeuw uit zijn ingesleten zanggewoonten voelde weggezogen sprak: ‘O ja, zeker, ik heb al die jaren die baroknootjes kunnen zingen, heel góed kunnen zingen zelfs, maar nooit heb ik bij de Matteüspassion zo sterk een brok in mijn keel gehad als nu.’
Een brok in je keel… Emotie, tranen, huilen, nee, wenen… Jezus zelf heeft ook ooit geweend, zo heeft de evangelist Johannes (11:34) ons verteld… Maar als je het over wenen hebt in de Matteüspassion, dan heb je het niet over de tranen van Jezus, maar heb je het over de tranen van Petrus, de bittere tranen van Petrus. De tenor die de partij van de evangelist zingt, dient, paradoxaal, op dat alleremotioneelste moment op zijn allerhelderst, op zijn allergecontroleerdst te zijn, om dat enorme verdriet van Petrus, die enorme teleurstelling in het eigen falen, als zanger-verteller goed te kunnen dragen. Als er in de Matteüspassion één recitatief is waarop hard geoefend moet worden, dan is het wel:
Und alsbald krähete der Hahn. Da dachte Petrus an die Worte Jesu, da er zu ihm sagte: ‘Ehe der Hahn krähen wird, wirst du mich dreimal verleugnen’. Und ging heraus und weinete bitterlich.
En daarna komen die strijkers… Komt die zingende viool met die lange, zachte, tedere, ja, stelpende lijnen – met klanken die de faux pas van Petrus bijna als muziek al lijken te kunnen vergeven. Ik heb het over de aanzet van de aria der aria’s – ik heb het over Bachs Erbarme Dich. En na de viool zet die alt in – of in moderne uitvoeringen regelmatig ook een countertenor – die het nog eens met zoveel woorden zegt: Erbarme dich, mein Gott, um meiner Zähren willen. Ja, Zähren, een ouderwets woord voor tranen, voor tranen die niet gehuild maar geweend worden.
*****
Het verhaal van de verloochening van Petrus is een in-en-in menselijk verhaal. De uitleg die ik hieronder van dit verhaal ga bieden, inclusief de titel van deze overdenking, is zwaar geïnspireerd door het door René Girard aan dit verhaal gewijde hoofdstuk in diens boek De Zondebok.
Welk oordeel moeten wij vellen over Petrus’ onvergetelijke moment van zwakte? Waarin faalt hij, of waaruit precies bestaat zijn falen? Girard zegt dat je het verhaal niet echt goed leest als je wil volstaan met psychologische, morele of juridische conclusies – alhoewel deze dimensies er zeker ook zijn. Psychologisch zou je Petrus gebrek aan moed en standvastigheid kunnen verwijten. Moreel zou je kunnen zeggen dat hij alle goede bedoelingen ten spijt volledig verkeerd zit, evenwel zonder verder waarlijk iets boos te doen of een misdaad te begaan. Het juridische oordeel dat Girard met een vleugje ironie over Petrus velt is dan ook: ‘Vrijspraak, maar met berisping.’
Maar de essentie van het verhaal huist niet in het falen van de ziel die in dit verhaal toevallig die van Petrus blijkt te zijn. Het is niet een toevallige persoonlijke zwakte in de persoon van Petrus die het drama van de verloochening heeft bewerkstelligd, alsof, met een beetje geluk, een eventuele andere, standvastigere leerling het beter gedaan zou hebben. Alle leerlingen delen in een disloyaliteit aan Jezus, alleen bij Petrus staat deze meer op scherp. Naast de Verloochening hebben we die andere woorden die met V beginnen: er is een leerling die Verraadt, en de rest van de leerlingen Vlucht.
Geen van de leerlingen, gedurende heel Jezus’ driejarige omzwervingen, heeft daadwerkelijk toegang tot wat het begrip Koninkrijk voor Jezus echt zou kunnen betekenen. Tot hoever het zich uitstrekt. De leerlingen hebben, met betrekking tot het Koninkrijk, een, wat Girard noemt, ‘snoevende inhaligheid’, en zijn onderling al aan het kibbelen over wie er straks minister-president en wie er straks minister van buitenlandse zaken mag worden. Saillant komt het onbegrip van de leerlingen aan de orde in de lijdensvoorspellingen, waarin het, zoals het Evangelie ons vertelt, al vroeg op een forse aanvaring met uitgerekend Petrus aankwam – ‘Ga weg van mij, Satan!’ zegt Jezus daar tegen hem (Matt 16:23). De leerlingen zijn in de meest letterlijke zin van het woord omgeven door een model welke zij imiteren, bewegen zich in een imitatio christi met Christus himself nog helemaal in de buurt, nog helemaal aanwezig, nog helemaal levend – maar deze imitatio gaat tegelijkertijd mank aan de enige manier waarop zij het Koninkrijk kunnen concipiëren: als een manifestatie of een idool van wereldse macht.
Petrus is wat dat betreft niet beter of slechter dan de andere leerlingen. Echter – zelf denkt hij daar toch ietwat anders over. Girard schrijft: ‘Petrus voelt zich de meest authentieke van alle leerlingen, het best toegerust voor de rol van ware kameraad van Jezus, de enige ware eigenaar van zijn ontologisch model.’ En dus ook: Petrus heeft hoofdmanpretenties, hij gaat minstens voor minister-president. Petrus gelooft in zijn ‘maar ik niet’, en zal zo met zijn drang een hoofdpersoon te willen zijn… een heuse hoofdpersoon wórden en dit dan in de tragedie van de verloochening. Een tragedie die niet eindigt met uitgestoken ogen, zoals de tragedie van Koning Oedipus van Sophocles, maar die eindigt met tranen, bittere tranen, waardoorheen, vloeiend en wazig aanvankelijk nog, andere, nieuwe beelden van Jezus en zijn Koninkrijk zichtbaar kunnen worden.
*****
Heethoofdig, impulsief, niet uitmuntend in zelfkennis, maar ook robuust, en zeker altijd ferm zoekend naar trouw en loyaliteit, zo wordt Petrus in de Evangeliën afgeschilderd. Waardoor je, als je de evangeliën leest als een roman, je die verloochening ook aan kunt voelen komen. René Girard benadert het hele verhaal vanuit zijn mimetische theorie, en gaat zo ver als te beweren dat die verloochening wetenschappelijk verklaarbaar is. Een kernpunt van zijn theorie is dat het imiteren van ideeën, waarden, vijandbeelden van anderen, anderen onmiddellijk om ons heen, vaak veel groter is dan we believen te denken. Maar misschien heb je niet eens een theorie nodig hebt om Petrus te zien of te voelen wankelen. Je ziet het gewoon aankomen, je voelt het aan je water. Je hoeft geen genie te zijn, laat staan een profeet of godszoon, om in te zien of aan te voelen dat Petrus het straks, als hij er alléén voor staat, het gewoonweg niet gaat trekken.
Maar zó heeft – merkwaardig genoeg – de evangelist, of de toen al ontstane traditie die hij optekende en wilde bewaren, het verhaal niet willen vertellen. Om een of andere reden moest het verhaal van de verloochening van Petrus een wonderverhaal worden, moest het een mirakelstuk blijken, en is er daartoe een haan in het hele geschieden geïntroduceerd. Die haan is een volledig onnodig hulpstuk. Girard zegt het zo: ‘De Evangeliën overhandigen ons dus alle stukken van een dossier dat zij zelf niet helemaal kunnen interpreteren, omdat ze een irrationele interpretatie in de plaats stellen van een rationele interpretatie die wij uitwerken aan de hand van dezelfde gegevens.’ Lees je het evangelieverhaal aandachtig, dan heb je die haan helemaal niet nodig om te begrijpen wat er rondom en met Petrus gebeurt – het evangelieverhaal zelf al, biedt talloze handreikingen om dit falen van Petrus te doorzien, te begrijpen en, ja zelfs, te voorspellen.
*****
In Jesus Christ Superstar (afgelopen winter nog eens opnieuw opgevoerd in Nederland) kraait er geen haan meer, maar blijft de voorspelling van Jezus vooralsnog een mysterie. Maria Magdalena zingt, naast Petrus, kort na de verloochening: ‘It’s what he told us you would do, I wonder how he knew.‘ In zo’n tekstregel beklijft de opvatting dat Jezus over recht miraculeuze inzichten zou beschikken. Ja, zelfs zonder haan kan het mirakel voortduren.
Waar Jezus in ieder geval over beschikte, was een soort mensenkennis waarover bijvoorbeeld de betere scheepskapiteins of legerofficieren beschikken. Ze kijken naar die jongens, ze zien hun jongens aan – ze luisteren niet alleen naar wat ze zeggen en beloven, maar horen ook de klank in hun stem en zien de bewegingen in hun lichaam. Ze creëren in zichzelf een instinct voor van wie je op aan kan, van hoe die jongens zich in een crisis zullen gedragen, of, om een wat platte uitdrukking te bezigen, ze leren hun pappenheimers kennen.
Jezus heeft inzicht in hoe mensen zich zullen gedragen – verstoken van de life-line, verstoken van de bronnen, niet meer ingebed in hun psychologische en culturele grondoriëntatie, die voor de apostelen au fond het leerlingschap van Jezus zelf was. Op een bepaalde manier is Jezus’ voorspelling over Petrus verbonden met alle deprimerende berichten over keurige westerse huismoeders of -vaders die, eenmaal aangesteld als gevangenisdirecteur in het Midden-Oosten, bereid blijken mensen aan de gruwelijkste martelingen te onderwerpen. Hoe blijf je op koers als het tij plotseling tegenzit, als de onmiddellijke voorbeelden onverwacht wegvallen? We staan bloot aan talloze invloeden – goede invloeden, slechte invloeden, andere invloeden – die ons eigen meegekregen richtingsgevoel kunnen verstoren, die onze eigen kompaswijzer kunnen doen tollen. Vaak hebben we maar een flauw benul van hoezeer we beschermd worden door onze dagelijkse, ja, alomtegenwoordig-lijkende culturele en sociale entourage. De volle problematiek van het verstoken zijn van een spirituele voedingsbron dringt zich uitdrukkelijk naar voren in situaties waarin diezelfde bron onderworpen wordt aan een gericht van schande, en het verhaal van de Passie is in daarin bijzonder illustratief.
Tegen het wegvallen van de onmiddellijke aanwezigheid van de bron blijkt Petrus niet bestand. Het is een type zwakte waar we allemaal mee te maken hebben. Die verloochenaars, die op de vlucht geslagenen, die goedbedoelende leerlingen van Jezus, die pappenheimers – dat zijn wij. Petrus fungeert in dit verhaal als een soort Everyman of Elckerlyc, en al zijn tranen zijn allemanstranen. Zijn verhaal gaat ons zo aan – ómdat we het, haan of geen haan, diep in ons hart, allemaal, helemaal, snappen. En ja, we kunnen het ons afvragen – zijn er dan echt geen uitzonderingen in deze treurnis – en misschien, eh, ik wel, of ik wel maar dan misschien een heel klein beetje, ietsie-pietsie? Ik wil hier niet heel stuurs en dogmatisch gaan doen en zou niet per se willen ontkennen dat er mensen zijn die deze druk van de Ander weten te ontstijgen – maar, let wel, hoe stelliger je gaat beweren dat jíj toevallig die enkeling bent, hoe harder je gaat schreeuwen dat jíj het bent die niet deel heeft aan de verloochening van Petrus – hoe meer je op hem zult gaan lijken…
*****
Demythologiseren en demystificeren, het zijn belangrijke woorden in het moderne denken. Menig theoloog uit de 20ste eeuw heeft zijn oren laten hangen naar een wetenschappelijke denkwijze, schrapt de wonderverhalen uit het Evangelie, en knutselt uit de snippers en sintels die zijn blijven liggen een existentiële boodschap in elkaar, of een boodschap van sociale bewogenheid, of misschien nog wel iets fraaiers…
Dit is niet de manier waarop René Girard de Bijbel leest. ‘Er bestaat een onherleidbare dimensie van bovennatuurlijkheid in de Evangeliën en ik probeer die niet te ontkennen of weg te moffelen,’ schrijft hij, in hetzelfde hoofdstuk waarin de verloochening van Petrus beschreven wordt. Wonderen mogen van hem wonderen blijven, maar soms gebeurt het dat achter een verhaal dat als een wonder staat opgetekend een werkelijkheid schuilgaat die begrepen kan worden. Het verhaal van Petrus is daar een pregnant voorbeeld van.
Iedere keer als ik in de Matteüspassion die aanzet van die strijkers hoor in dat onbeschrijfelijke Erbarme dich van Johann Sebastian Bach, dan denk ik dat Bach het verhaal van Petrus ook ‘begrepen’ heeft. Het gaat allemaal veel verder dan het puur anekdotische van de klunzigheden van alle leerlingen in de aanloop tot het sterven van Jezus. Het delen in de emoties van Bijbelverhalen, bij Bach altijd zo indringend aanwezig, krijgt in het verhaal van Petrus werkelijk iets als een participation mystique. Het is muziek waarin je niet meer weet wie wie is, en waarin de tranen van Petrus míjn tranen kunnen zijn, de mislukking van Petrus míjn mislukking kan zijn, en de vergeving die ik afsmeek een vergeving is die míj zou kunnen aangaan.