Iets over goeroes en andere voorbeeldfiguren

1. Huiswerk

Spirituele ervaringen, drugsavonturen en psychoses hebben met elkaar gemeen dat ze een bres kunnen slaan in rationele, alledaagse ervaringswerelden. Zo is het spirituele verhaal van Sam Harris, zoals beschreven in zijn boek Waking Up: Searching for Spirituality without Religion, begonnen met experimenteren met LSD.1 Meditatie, chemicaliën of spontaan opwellende waanzin kunnen onbekende bewustzijnsgebieden openwrikken en de ervaringen die daarin worden opgedaan zijn vaak zo ánders dan alles wat mensen eerder in hun belevingswereld hebben meegemaakt, dat ze zich in de individuele levensgeschiedenis kunnen vestigen als centrale, betekenisrijke, letterlijk onvergetelijke gebeurtenissen. Een van de meest gebruikte metaforen in spirituele tradities voor dit betekenisvolle opengaan, die ook de titel van Harris’ boek siert, is ‘ontwaken’.

Het kader waarin ik Harris’ Waking Up nu lees is dat van het ‘huiswerk’ dat ik dien te verrichten voor de presentatie die ik ga geven op de COV&R 2025 in Rome. ‘Spiritualiteit, religie en het sacrale’ is het thema van deze conferentie. Zelf zal ik spreken over ‘Spirituele ervaringen, psychopathologie en de mimetische theorie’. Tijdens het werken aan deze presentatie zal ik me op deze website, net zoals ik indertijd gedaan heb bij de Too Mad To Be True-conferentie in Gent 2024, aan een voorbeschouwing wagen.

De COV&R staat voor Colloquium of Violence and Religion en is de jaarlijkse internationale conferentie voor mensen die de mimetische theorie van René Girard zijn toegedaan. Het is bij mijn weten de eerste keer dat men zich in een COV&R-conferentie expliciet gaat buigen over het thema ‘spiritualiteit’. Eén van de grote zorgen op de achtergrond is hierbij hoe in onze tijd vormen van spiritualiteit zijn ontstaan die zich helemaal van een religieuze inbedding hebben losgezongen. Deze toon van bezorgdheid is duidelijk hoorbaar in de aanhef van de themabeschrijving van de conferentie op de website:

In het moderne Westen is een bepaalde vorm van subjectiviteit mogelijk, zo niet verplicht geworden: de manieren waarop individuen zichzelf begrijpen als ‘spiritueel, maar niet religieus’. Hoewel een dergelijk zelfbesef nu algemeen is, gaat het om iets dat historisch uniek is. Terwijl door de westerse geschiedenis heen spirituele energieën regelmatig zijn ingezet in tijden van religieuze vernieuwing, zou geen enkele eerdere generatie zichzelf in precies deze termen hebben voorgesteld.

Het is zal duidelijk zijn dat Sam Harris, zoals af te lezen aan de subtitel van zijn boek, een goed voorbeeld is van waar de bezorgdheid van de programmamakers van de conferentie zich op richt. We vinden in zijn boek een uitgesproken afkeer van religie in het algemeen, en van monotheïstische godsdiensten in het bijzonder. Aan Waking Up gaat een reeks boeken vooraf waarin Harris zijn aversie van religie uitspreekt en motiveert, maar daar heb ik me verder niet in verdiept. Zoals gezegd ben ik niet bezig mij te oriënteren op een filosofische positie tegenover Harris, maar lees ik zijn boek in eerste instantie slechts als een stukje huiswerk om een indruk te krijgen van hoe iemands pro-spirituele, anti-religieuze denkwereld in elkaar kan zitten.

2. Gelijkmoedigheid

Net zoals in alles wat ik over spiritualiteit gelezen heb, is ook bij Sam Harris de waanzin steeds dichtbij. Als we de metafoor van landen en landsgrenzen mogen gebruiken, dan kunnen we zeggen dat de waanzin en de spiritualiteit een lange grens delen. Er bestaat nog maar heel weinig theorie over waarom dit zo zou zijn en zelf zoek ik naar een verklaringsmodel aan de hand van het Girardiaanse begrip ‘indifferentiatie’, het verdwijnen van verschillen, zoals het verschil tussen verlangen en vervulling. Het uitzien naar of het vrezen van iets enerzijds en het in vervulling gaan van een verlangen of het werkelijk worden van een angst anderzijds, worden apart gehouden door een samenstel van differenties. Deze differentiële afbakeningen kunnen zowel in spirituele ervaringen als in psychotische periodes gesuspendeerd worden. Het verschil tussen psychose en spirituele ervaring is vooral gelegen in de duur, de intensiteit en de mate waarin het subject controle heeft over het verlaten van de staat van suspensie, oftewel het terugkeren naar een ‘normale’ belevingswereld.

Net als in De overtocht, keert in het boek van Harris het verschil tussen gevaarlijke en minder gevaarlijke avonturen terug in de metafoor van het nautisme, het maken van zee(- of ruimte)reizen. Meditatie, psychose, LSD-ervaring, uiteindelijk vaar je steeds over dezelfde wateren en hangt veel af van de beschikbaarheid van een anker en de duidelijkheid van de koers. De hele metaforiek die ik in mijn boek heb ingezet komt in het boek van Harris terug: we hoeven er niet aan te twijfelen, schrijft Harris, dat sommige mensen al met een klein rukje aan the anchor of sanity uit balans kunnen raken. En over het verschil tussen meditatie en LSD lezen we:

Meditatie kan je geest openen naar een vergelijkbaar domein van bewustzijnstoestanden, maar dan veel minder lukraak. Als je LSD kunt vergelijken met het vastgebonden worden aan een raket, dan is leren mediteren zoiets als het rustige hijsen van een zeil.2 

Het innemen van een grote dosis van een krachtige psychedelische substantie is te vergelijken met het jezelf vastbinden aan een raket zonder navigatiesysteem. Waar je terecht zult komen hangt af van de ‘set and setting’, dat wil zeggen van de sfeer en de omgeving waarin je het drugsexperiment aangaat. Maar hoe goed je je ook op de reis voorbereidt, met drugs kun je terechtkomen in een geestesstaat die niet meer te onderscheiden is van een psychose, reden waarom in de literatuur gesproken wordt over ‘psychotomimetisch’ en ‘psychotogenetisch’.3

Over zijn eigen avonturen schrijft Harris dat hij vooral geluk heeft gehad. Aanvankelijk ging alles in zijn experimenten goed. Zelfs zegt hij dat hij zonder LSD mogelijk nooit belangstelling zou hebben opgevat voor spiritualiteit. De ‘bad trips’ traden pas op in een later stadium en uiteindelijk heeft hij ervoor gekozen om de drugs achter zich te laten. Het had, zo suggereert hij, mogelijk anders kunnen lopen:

Om de rol van pure mazzel kom ik niet heen. Als je geluk hebt, en neem je de juiste drug, dan zul je te weten komen wat het is om verlicht te zijn (of er dicht genoeg bijkomen om je ervan te overtuigen dat verlichting mogelijk is). Heb je pech, dan zul je hetzelfde ondergaan als iemand die klinisch waanzinnig is. Hoewel ik die laatste ervaring niemand kan aanbevelen, brengt het mij ontzag bij voor hoe wankel de toestand van geestelijke gezondheid is alsook compassie  voor mensen die aan een geestelijk ziekte lijden.4

De good trips en de bad trips behoren tot de mooiste en gruwelijkste ervaringen die Harris in zijn leven kent, en het netto resultaat van zijn aanvankelijk woeste reisavonturen is uiteindelijk een gaan praktiseren van vormen van mindfulness. Het gaat dan niet meer om ervaringen die je bij de achtbanen, spookhuizen en andere kermisattracties van de menselijke geest brengen, maar om een geestestoestand die desalniettemin een spiritueel karakter behoudt omdat het je helpt afstand te scheppen tot de drukte – het mimetisch gekrakeel zou ik dan als Girardiaan zeggen – van al te alledaagse zielenroerselen. Spiritualiteit heeft hem geholpen om in zijn leven een vorm van gelijkmoedigheid – equanimity – te bewerkstelligen, en is alleen daarom al de moeite waard om aan te bevelen.

Zoals ik al gesuggereerd heb zijn er de nodige resonanties tussen mijn leven en dat van iemand als deze Sam Harris. Zijn empathie met échte psychoten komt helemaal van binnenuit en raakt me in zekere zin dieper dan de welwillendheid van ruimdenkende psychiaters of andere academici. Ja, ik heb zijn boek met plezier, en op heel veel momenten ook met instemming gelezen.

3. Goeroes en andere voorbeeldfiguren

Het grote inzicht waarmee René Girard de wereld is komen verblijden (of plagen) is dat wij geen autonome subjecten zijn maar dat wij mimetisch – dat wil zeggen in termen van navolging – gericht zijn op anderen. En aan die anderen ontlenen we niet alleen onze ideeën en meningen, maar ook onze verlangens. Bij Girard krijgt dit inzicht een heel specifieke christelijke signatuur in de betekenis van een imitatio Christi, maar in feite kun je zijn basisinzicht verbreden in de zin dat goede voorbeeldfiguren voor ons van groter belang zijn dan goede ideeën. Daarmee raakt de mimetische theorie een soort goeroeïsme zoals dat ook in sommige Aziatische religies bekend is – het antieke filosofische devies ‘Ken Uzelve’ kan dan aangevuld worden met: maar zoek ook de meester(s) die u daarbij op weg kan (kunnen) helpen.

Dit zoeken naar een meester is een bekend gegeven in gebieden en tijden waar spiritueel navolgelingschap een bekend en normaal fenomeen is. Het zijn niet alleen westerlingen die van ashram tot ashram zwerven tot ze de juiste meester gevonden hebben. Verhalen van deze omzwervingen komen ook voor in de biografieën en legendes over deze goeroes zelf. In feite is deze hele zoekmobiliteit in het goeroe-systeem ingebakken.

In het vinden van de juiste leraren heeft Sam Harris zijn leerschool al gehad en eventuele Girardiaanse filosofische inzichten omtrent de autonomie van het subject zullen hem weinig zeggen al is alleen maar omdat hij zelf een subject-theorie heeft ontwikkeld waarin het subject, conform de Aziatische religies waar zijn zoektochten zich in afspelen, in het geheel niet meer bestaat of slechts een illusie genoemd kan worden. Het subject hoeft voor Harris niet Girardiaans onttroond te worden omdat het vanuit een andere context al langer en ook grondiger is onttroond.

Voor Harris is er dan ook geen sta-in-de-weg meer als het gaat over volgelingschap, of over de rol van discipel. En kan hij nuchter en met humor over goeroes spreken, zoektochten waarin hij persoonlijk een rijke ervaring heeft. Zeker worstelt Harris met de staat van ‘verlichting’ en is hij er niet zeker van dat het mogelijk is dat iemand in permanente staat van egoloosheid door het leven kan gaan. Daartegenover zegt hij onomwonden dat hij de nodige mensen ontmoet heeft die verder waren op het spirituele pad dan hijzelf en dat hij daar veel van heeft geleerd.5

Waakzaam voor persoonsverheerlijking als hij is, is hij ook redelijk mild over goeroes die af en toe een scheve schaats rijden. Zo vertelt hij het verhaal van een grote Dzogchen-meester die een dag van strenge vegetarische voedselbeperking had afgekondigd en die door Harris zelf betrapt werd op het eten van een stuk vlees gewikkeld in aluminiumfolie. Het is een gebeurtenis die bij hem eerder op de lachspieren werkt dan dat het het vertrouwen in de meester heeft doen schokken. Ook Bhagwan Shree Rajneesh – of, met zijn laatste naam, Osho, komt weer voorbij, als een goeroe die in de ogen van Harris wel degelijk van het padje af is, maar die toch ook zeker niet ‘tot het slechtste behoort wat New Age te bieden had’.6

Verontrustender is het verhaal van Chögyan Trungpa Rinpoche en het incident met de dichters W.S. Merin en Dana Naone.7 Het vertelt over een uit de hand gelopen feestje waarin deze twee deelnemers werden gedwongen zich uit te kleden. Toen ze dit weigerden grepen de bodyguards van Trungpa in. Deze Trungpa trok in de jaren zestig en zeventig veel aandacht bij kunstenaars en intellectuelen met Allen Ginsberg als een van zijn bekendste volgelingen. Het commentaar wat Ginsberg zelf over deze gebeurtenis heeft gegeven geeft ook te denken. Daarin geeft hij onder andere af op Naone die op een gegeven ging roepen: ‘Kan iemand de politie bellen?’

Ik haal dit moment speciaal naar voren omdat het aansluit bij wat ik in mijn vorige artikel heb geschreven over ‘alternatieve ruimten’. Ik heb gezegd dat dit ook gevaarlijke ruimten kunnen zijn, en dat ik, in plaats van alternatieve ruimten een absolute voorrang te gunnen, soms graag terugval op de beschermende krachten van reguliere instituties. Dat is precies wat in dit verhaal gebeurt – in een overkoepelende trias politica staat de uitvoerende macht, de politie dus, in voor het bieden van bescherming in extreme situaties van dreigend geweld. De geschiedenis met Merin en Naone, die Harris ook bij de vermakelijkheden lijkt te willen indelen – hij heeft het over a perfect jewel of hippie moral confusion – lijkt uiteindelijk met een sisser af te lopen.

Charlatans heb je overal, zegt Harris, en de werkelijk perfide goeroes zijn degene bij wie het verhaal eindigt in dood en geweld, zoals bij Jim Jones, David Koresh en Marshall Applewhite.

4. Modelmanagement

In De overtocht behandel ik de problematiek rondom goeroes en voorbeeldfiguren met name in de paragraaf ‘De juiste afstand en het juiste model’. Op de achtergrond speelt daar de poëzie van Friedrich Hölderlin en zijn vragen over hoe we ons als mens tot de goden moeten verhouden. Mogen we ze echt nabijkomen? Mogen we ze imiteren? De vragen die Hölderlin stelt zijn tot op zekere hoogte ook relevant met betrekking tot de mystiek, spirituele scholingswegen en de leraren die daarin een positie hebben verworven.

Bij Girard zelf kan deze problematiek, die je de algehele problematiek van het modelmanagement zou kunnen noemen, niet heel helder in beeld komen omdat hij slechts één voorbeeld als acceptabel voorstelt – Jezus Christus, die dan ook in de orthodoxie als goddelijk begrepen wordt. Alle andere voorbeeldfiguren zijn gedoemd tot rivaal te worden. Girard kent een steile verticale as waar alles wat in de mimetische relatie goed gaat vertegenwoordigd is en een platte horizontale as waar alles zich bevindt wat verkeerd gaat – mensen die elkaars goden worden.

In werkelijkheid heb je natuurlijk talloze goede verticale relaties, te beginnen met liefhebbende ouders, goede leraren, sport-trainers, muziekdocenten, professoren, noem maar op, en lijkt er geen reden te zijn om spirituele leraren daar ook niet een plaats in te gunnen. Maar toch maakt het nogal wat uit of je met een model hebt te maken die jou leert hockeyen of pianospelen, of die je zal moeten begeleiden in een scholing waarin je om leert gaan met egoverlies. Als het model zo belangrijk wordt in het denken van Girard, kun je je ook afvragen waarom hij nooit een praktische gids voor modelmanagement heeft geschreven – in welke métiers charlatanerie hachelijker wordt, en waaraan je bonafide en malafide goeroes kunt herkennen. In plaats daarvan krijgen we af en toe een meditatie over middeleeuwse begrippen als de ‘keten der heiligen’ die alle acceptabele navolgingsvormen pyramidisch terugvoeren op Jezus en God zelve, en waarin zijpaden daarvan al snel onder kritiek worden gesteld.

Girard ziet Jezus als een goddelijk, dat wil zeggen als een perfect model, en in De overtocht sluit ik me aan bij de meer seculier geaarde vorm modelmanagement van Joachim Duyndam en benadruk ik dat je tot een model, ook al is hij perfect, altijd ook een vorm van afstand dient te bewaren. Aan Huub Mous ontleen ik het verhaal van de familie Verrips in Weverskerk in 1944, de laatste officieel geregistreerde vorm van godsdienstwaanzin waarbij mensen in een soortement Christus-imitatie om het leven zijn gebracht omdat ze voor Satan werden aangezien. Afstand bewaren is altijd belangrijk, zou iemand als Sam Harris zeggen, en het vergoddelijken van spirituele leraren is voor hem als antireligieus sowieso uit den boze.

Maar daarnaast gaat hij dieper in op hoe juist het spirituele element de gevaren vergroot. Een paar citaten:

Leraren op welk terrein ook kunnen hun studenten zowel goed als kwaad doen, en het verlangen van iemand om vooruitgang te boeken en de instemming van de leraar te krijgen kan vaak uitgebuit worden – emotioneel, financieel, seksueel. Maar een goeroe pretendeert niets minder dan de kunst van het leven te onderwijzen en op die manier kunnen zijn opvattingen mogelijk elke vraag omvatten die van belang is voor het welzijn van zijn leerlingen. Afgezien van het ouderschap is er waarschijnlijk geen menselijke relatie die meer gelegenheid voor welwillendheid en misbruik biedt dan die tussen goeroe en discipel. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de ethische dwalingen van de mannen en vrouwen die deze rol aannemen spectaculaire vormen kunnen aannemen en dat ze de grootste voorbeelden van hypocrisie en verraad uitmaken die waar dan ook gevonden kunnen worden. […]

De morele intuïties van een leerling en zijn instinct tot zelfbehoud kan altijd omgewerkt worden tot symptomen van angst en gehechtheid. Het gevolg daarvan is dat zelfs de meest extreem wrede of vernederende behandeling uit handen van een goeroe geïnterpreteerd kan worden als gericht op het eigen goed.8

Wat we hier zien is niet alleen een manier van kijken naar machtsposities, maar ook hoe het onderwijsmateriaal zelf een rol kan spelen in eventuele ontsporingen. Tussen therapeuten en psychiaters aan de ene kant en cliënten of patiënten gaat het soms ook weleens mis, maar in principe staan de activiteiten van de therapeut in dienst van het hervinden, aansterken, normaliseren of balanceren van de egokrachten. Bij een priester die in een traditionele context ook de rol van biechtvader heeft liggen de verhoudingen al weer anders, maar wat we hier zien is dat wanneer egoverlies een ideaal wordt – zoals daar sprake van is in sommige door Aziatische religies geïnspireerde ontwikkelingstrajecten – de discipel zich als het ware aan een goeroe dient over te leveren met alle mogelijke gevaren van dien.

5. Hypokeimenon

De spirituele ervaring die me op het spoor van Sam Harris heeft gebracht, en die ik geciteerd zag in het boek The Varieties of Spiritual Experience van David B. Yaden en Andrew B. Newberg gaat over een moment van vrede, verstilling, zelfloosheid en verbinding met de wereld tijdens een bezoek aan het meer van Galilea op de berg waar Jezus zijn bergrede had gehouden. Over dat moment schrijft Harris:

De ervaring duurde slechts een paar luttele secondes, maar keerde nog verschillende keren terug terwijl ik over het land uitkeek waar Jezus naar zeggen gewandeld had, zijn apostelen verzameld had en veel van zijn wonderen had verricht. Als ik een Christen was zou ik deze ervaring ongetwijfeld in christelijke termen hebben geïnterpreteerd. Ik zou dan kunnen geloven dat ik een glimp had opgevangen van de eenheid met God, of dat ik aangeraakt zou zijn door de Heilige Geest. Als ik een Hindoe was, zou ik kunnen denken in termen van Brahman, het eeuwige Zelf, waar de wereld en alle individuele geesten slechts een variatie op zouden zijn. Als ik een Boeddhist was, zou ik kunnen spreken over de ‘dharmakaya van de leegte’, waarin alle verschijnende dingen als in een droom manifest worden.

Maar ik ben alleen maar iemand die zijn best doet om een rationeel menselijk wezen te zijn. Met als gevolg dat ik maar heel langzaam metafysische conclusies trek uit dit soort ervaringen. En toch ving ik een glimp op van wat ik de intrinsieke zelfloosheid van het bewustzijn wil noemen, elke dag, of het nu is op een heilige plaats, achter mijn bureau, of terwijl ik mijn tanden aan het poetsen ben. Dat is geen toeval. Ik heb mezelf vele jaren in meditatie geoefend, waarvan het doel is door de illusie van het zelf heen te komen.[i]

Deze persoonlijke passage wijst in mijn ogen op de betrekkelijkheid van de antireligieuze sentimenten van Harris. Ik denk dat als ik met hem aan een tafel zou aanschuiven we een goed en interessant gesprek zouden kunnen hebben waarbij we elkaar op veel punten zouden begrijpen.

Ik zou het met hem kunnen hebben over het zelf, en dat ik dat toch een beetje anders zie. Ik geloof niet zozeer dat het zelf een illusie is, maar dat je als mens uit je zelf kunt vallen en dat dit niet het einde van je bestaan als mens betekent, maar dat je door iets anders wordt opgevangen en in dat landingsproces zelfs gevoelens van diepe vrede kunt ondergaan. Het woord dat ik voor deze spirituele ondergrond wil gebruiken is hypokeimenon, een filosofisch woord dat ik meestal vertaal als ‘dragende grond’.

Hoe dit woord hypokeimenon in de filosofische traditie staat zal ik elders uitleggen, maar wat ik hier wil aangeven is dat het niet mijn persoonlijke woord voor het goddelijke is, maar dat het een placeholder is voor een leven buiten het subject.[ii] Christenen noemen het Jezus, God of de Heilige Geest, Hindoes Brahman en boeddhisten de ‘dharmakaya’. Er zijn nog veel meer religieuze tradities en binnen elke traditie zijn er ook weer vele namen. Zo’n placeholder kun je begrijpen als een leeg naamplaatje dat naast je spirituele deurbel hangt. Ik heb er zelf voor gekozen daar een christelijke naam op te schrijven. In een interreligieuze dialoog met andere waanzinnigen, mystici en drugsgebruikers zal ik mij heus wel laten kennen als een christen, maar tegelijkertijd helpt die notie van de placeholder mij anderen met andere naamplaatjes toe te naderen en misschien zelfs een beetje te begrijpen.

Sommige mensen aan die tafel weten niet wat ze op het naamplaatje moeten schrijven of kiezen er bewust voor het naamplaatje leeg te laten. Als ik uit mijn zelf val word ik opgevangen door mijn God, maar als iemand zonder godsbeeld uit zijn of haar zelf valt dan blijft hij of zij misschien wel vallen. De dragende grond is niet per se een platte geasfalteerde parkeerplaats, maar kan ook bestaan uit zachte klei of een moerassige bodem.[iii] Het kan zelfs een afgrond zijn waarin er geen rustpunt te vinden is. Een dragende grond die ook een afgrond kan zijn – een vreemde tegenstelling, een paradox misschien zelfs wel, maar het is een beeldcombinatie die je herhaaldelijk tegenkomt bij denkers die zich ook over het hypokeimenon gebogen hebben, zoals bijvoorbeeld Martin Heidegger.

Deze hele gedachte van het hypokeimenon, die ik hier niet verder uit kan leggen of uit kan werken, ontleen ik aan Marc De Kesel[iv], een denker die geïnteresseerd is in verschillende vormen van mystiek en daar een filosofische taal voor zoekt. Het is precies bij hem dat je een uitleg kunt vinden waarom een Middeleeuwse mysticus als Meister Eckhart nog een duidelijk goddelijk vangnet heeft, terwijl de moderne mysticus met een ook typisch moderne afgrondelijkheid te maken kan krijgen. De redeneertrant van De Kesel maakt dat je, om aan de spirituele tafel aan te kunnen schuiven, geen brevet van orthodoxe religiositeit hoeft te overhandigen, maar dat je een zinvolle gesprekspartner bent als je beleefd en open naar je religieuze gesprekspartners wil luisteren.

Mijn intuïtie is dat je aan deze interreligieuze tafel veel minder te vrezen hebt van een atheïst als Harris dan van een bepaald type anti-mystieke christenen, die grote waarheden in pacht menen te hebben en die glimlachend en zonder op hun hoofd te hoeven krabben politici als Donald Trump in het zadel helpen. Ik ga eindigen met een citaat van William James waarmee hij de religieuze ervaring probeert te definiëren aan het begin van zijn lezingencyclus The Varieties of Religious Experience (1902). De definitie staat in hoofdletters geschreven en luidt: ‘De gevoelens, de handelingen en de ervaringen van individuele mensen in hun eenzaamheid (solitude), voor zover ze zichzelf begrijpen in verhouding te staan tot wat het dan ook is dat zij als goddelijk (divine) kunnen beschouwen.’

Wat uit een voortzetting van het werk van William James is gebleken, zoals op meerdere plaatsen uitgelegd wordt in het boek van Yaden & Newberg, is dat ook mensen die zich niet meer kennen als staande in verhouding tot het goddelijke religieus-achtige ervaringen kunnen hebben. Het is daarom dat door Yaden & Newberg het woord ‘religieus’ uit de titel van het oorspronkelijk boek van William James vervangen is door ‘spiritueel’.



1. Harris, Sam, Waking Up: Searching for Spirituality without Religion. London: Transworld, 2015, p.189
2. Ibid., p.196.
3. Ibid., p.194.
4. Ibid., p.189.
5. Ibid., p. 167-168.
6. Ibid., p. 234.
7. Dit verhaal is ook te vinden op internet: https://lithub.com/the-night-w-s-merwin-was-stripped-naked-by-a-charismatic-buddhist-leader/
8. Harris, p. 152-153.