Vierhonderd meter Spuistraat

Mijn eerste bezoek aan de Dominicuskerk moet ergens in 1987, 1988 zijn geweest. In mijn boek De overtocht heb ik beschreven hoe, ergens halverwege de jaren tachtig, Jezus in mijn leven is teruggekeerd, hoe ik weer was gaan geloven, alhoewel, hernieuwd geloof, ‘geloof’ überhaupt, een beetje vreemde woorden zijn om deze opening te beschrijven. Ik holde niet naar de kerk, maar iets in mij was opengegaan – ik was weer open gaan staan voor de verhalen uit de Bijbel, voor de betere herinneringen uit mijn katholieke jeugd in Brabant, ik wilde weer verder met het christendom.

Mijn eerste liefde was een dochter van een dominee. Het huis van haar ouders stond op een steenworp afstand van de studentenflat waar ik woonde, en de kerk waar haar vader predikte stond op ongeveer twee steenworpen afstand aan de andere kant van diezelfde studentenflat. Als ik bij haar ouders te eten kwam, lag de Bijbel op tafel en werd er een psalm voorgelezen. De sfeer was daarbij niet heel zwaar of plechtig, niet echt gereformeerd, alhoewel dat wel de denominatie was. Haar vader, de dominee, was een intelligente, erudiete en ook heel lieve man, alhoewel hij – weet ik van zijn dochter, want we gingen zelden naar de kerk van haar vader – op de preekstoel af en toe enorm kon bulderen.

Op kerkenpad

Open naar God en Jezus, verder niet echt kerks, zo was de religieuze sfeer in mijn eerste relatie. Soms, niet eens zo heel vaak, gingen we op kerkenpad. Ik herinner me dat we een keer naar een antroposofische kerk in Amsterdam Buitenveldert zijn geweest en opkeken van het archaïsche woordgebruik dat daar gebezigd werd en waarin mensen aan ‘krankheden’ konden lijden.

En zo was het onvermijdelijk dat we op een goede zondagochtend de Dominicuskerk zouden binnenlopen. We werden niet gegrepen door de sfeer in de Dominicus, zoals menig ander kerklid wel heeft ervaren bij zijn of haar eerste bezoek. Onze zielen snakten niet naar een kerkelijke thuishaven – wij waren niet op zoek naar iets. Wij deden op een bepaald moment de Dominicus alleen maar aan.

Nochtans, bewaar ik aan die zondag sterke herinneringen. Ik herinner me, tot in details, een hele mooie preek (waarop ik in een volgend schrijven misschien nog een keer terug zal komen), en sterker nog herinner ik me het verschil tussen de gewijde sfeer in de kerk en de zompige, aardse sfeer van een café, met bierlucht – en toen ook nog sigarettenlucht – waar wij na de dienst koffie zijn gaan drinken. Bovenal herinner ik me het contrast. Momenten van verstilling in de kerk tegenover de ranzige drukte in het horecawezen.

Ik denk dat heel veel mensen, religieus of niet, dergelijke ervaringen kennen. Al is het alleen maar bij een bezoek aan een Romaans kerkje in een dorpje in Frankrijk waar je toevallig op vakantie bent. Even stap je uit de vakantiedrukte, uit de beleefmodus van lekker zwemmen, lekker eten en drinken, reizen, nieuwe mensen leren kennen, avonturen beleven, fotograferen, bedenken wat je allemaal aan je vrienden en familie gaat vertellen als je weer thuis bent… Even vertoef je in een gewijde stilte, hoor je het zachte galmen van je eigen voetstappen en steek je onwillekeurig een kaarsje op. Even wordt het – zomaar – stiller in je ziel, stiller dan waar ook in je vakantie, stiller dan je op je luchtbed tijdens je ochtendmeditatie op de camping voor elkaar hebt kunnen boksen.

De zusters van Maria Hemelvaart

Bijzonder sterke verstillingsmomenten heb ik ondergaan tijdens mijn bezoek aan Parijs in de vroege zomer van 2023. Ik was daar voor de COV&R, een conferentie gewijd aan het denken van René Girard, die, zoals sommige van mijn lezers zullen weten, de belangrijkste filosoof in mijn leven is. Voor de bezoekers waren er onderkomens geregeld in diverse Parijse katholieke huizen die als hotel fungeerden. Ik had gekozen voor het Huis van Maria Hemelvaart, omdat je daar tegen een lage prijs een eenpersoonskamer kon krijgen.

Aangekomen in het maison, na mijn spullen te hebben uitgepakt in de sobere kamer – een bureautje, een klerenkast met welgeteld twee klerenhangers, een bed met boven het hoofdeind aan de muur een crucifix, maar gelukkig wel een eigen douche – ging ik de buurt een beetje verkennen.

Ik liep rond in de fraaie tuin achter het maison waar ik lijsters hoorde zingen. Aan de zijkant in de tuin zag ik een grote kapel. Toen ik daar binnenliep had ik mijn mobieltje al in de fotografeerstand staan, maar tot mijn grote verbazing viel ik zomaar een katholieke mis binnen – alles was plechtig in die kapel en ze waren net bezig aan de tweede lezing, uit het evangelie van Johannes. Op de houten banken zaten een stuk of dertig zusters met prachtige paarse rokken en lila kappen. Ik sloot me aan en voelde me later door de verstilde sfeer in de kapel niet gehinderd aan de communie deel te nemen.

Langzaam begon het mij te dagen dat ik in een heus klooster terecht was gekomen, een katholiek oord dat nog steeds in functie was. Het was het moederklooster van de zusters van Maria Hemelvaart, een congregatie gesticht in 1919 door Marie-Eugénie, die heden ten dage 1300 zusters telt, verspreid over Azië, Afrika, Zuid-Amerika en Europa. De congregatie is vooral gewijd aan onderwijs en gebed. Op de website wordt uitgelegd waaraan je allemaal moet denken als je ervoor wil kiezen een religieus leven te gaan leiden. In de prachtige kapel met een hele wand van gebrandschilderde ramen werden elke dag de getijden gebeden. Toen ik dat had begrepen besloot ik, voor de paar dagen dat ik daar was, iedere ochtend aan de lauden mee te doen, die begonnen om half acht.

En wonderlijke mooie ochtenden waren het… Eigenlijk hebben ze meer indruk op me gemaakt dan de conferentie zelf – hoewel deze verder ook bijzonder de moeite waard was. Bij het wakker worden hoorde ik de lijsters hun typische drievoudige herhalingsmelodietjes zingen, en later in de kapel werd de muziek van de vogels overgenomen door de zusters die ingetogen psalmen en dankliederen zongen, begeleid door engelengetinkel op een citer. De meeste gezangen en gebeden waren in het Frans natuurlijk, maar ook werd er gezongen in het Engels, in het Spaans en in talen die ik niet kende. Eén keer had een Zuid-Amerikaanse zuster een gitaar meegenomen, en andere keer trommelde een zwarte vrouw ingetogen op een djembé. Citer en djembé, ja, prima combinatie, als je er maar zacht genoeg bij zingt…

Straatdrukte

Iedere ochtend drong iets van de sereniteit van de zusters in me door en nam ik iets daarvan met me mee onderweg over de straten en in de metro naar de universiteit waar de COV&R-conferentie plaatsvond. Voor het eerst in mijn leven begreep ik iets van waarom je zuster zou willen worden. Een van de beelden van nonnen die ik vanuit mijn katholieke verleden met me mee meedroeg was dat van oude, zure, verschrompelde besjes. Mijn moeder had verhalen over de zusters op de lagere school in Tilburg, waar ze zelf af en toe een klets van een non achter haar oren heeft gekregen en waar, zoals ze graag vertelde, echte bitches tussen zaten.

Maar in die Parijse ochtenden leek het alsof ik pas voor het eerst begreep hoe werkelijk aan hun roeping toegewijde nonnen, als ze in habijt door de straten gaan, de Grote Buitenwereld zouden kunnen beleven. Het was alsof ik door de ogen van een vrome zuster keek naar alles wat ik zelf zag, de drukte, het lawaai, het geen tijd hebben, een meisje in gevecht met een jonge hond die ze aan het uitlaten was, een man met een aktetas die op een terras van een café aan een bescheiden Parijse boulevard zijn eerste kop koffie aan het drinken en zijn eerste sigaret aan het roken was, zoals hij dat waarschijnlijk al jaren deed.

En al die gezichten in de metro, de meesten bedrukt of somber, honderden, duizenden hoofden waarin van alles om moest gaan – boze partners, zieke tantes, kapotte computers, vergeten afspraken, geldgebrek, geilheid en buikpijn. Bij vlagen waaide het gedicht over die weer andere metropool, Londen, van William Blake door me heen, – In every cry of every Man, In every Infants cry of fear, In every voice: in every ban, The mind-forg’d manacles I hear. Maar toch bleef iets van de rust van de zusters bij me.

Vierhonderd meter ellende

Wat zal het zijn, 400 meter? Het is maar een klein stukje van de Dominicuskerk naar het Centraal Station. Ja, het is maar een paar minuten lopen, maar het is op dit korte traject dat een tijdens een mooie dienst ontstane serene stemming volledig aan flarden gereten kan worden.

Binnen in de kerk hoorden we nog de muziek, brandden er kaarsen, deelden we brood en wijn, kon de zon opeens prachtig door de gebrandschilderde ramen naar binnen stralen. En dan, een uur later, staan we plompverloren in de Grote Buitenwereld van de Spuistraat. Op straat ligt overal glas en zwerfvuil en zijn meeuwen bezig vuilniszakken open te pikken. Tegen de muren zie je af en toe leeggedronken wodkaflessen staan, en soms een paar meter verderop een plas braaksel van iemand die echt te veel gedronken heeft. Een grijzige rand van marihuana-walmen, die vanaf de ingang van de Dominicus tot aan het Centraal geroken kan worden, omfloerst de stank van het vuil en de krokettenlucht van de FEBO. Overal lopen toeristen luidruchtig met elkaar praten, op zoek naar een plaats waar ze nog meer in de weg kunnen lopen dan ze nu al doen. Hoeren nemen achter de ramen hun plaats in om aan een troosteloze werkdag te beginnen. Vroeger had je bij het Centraal nog de ruziënde taxichauffeurs en nu, deze zomer 2023, zien we hoe mensen openbare vuilnisbakken open rukken, op zoek naar een paar blikjes of flesjes waar statiegeld op zit.

Wat een treurnis! Had ik maar een lila kap op mijn hoofd, denk ik nu af en toe als ik weer aan het felle zonlicht van de Spuistraat blootgesteld word. Ik zou de lijsters nog horen zingen en de citer van de lauden nog in mijn oren horen natinkelen. Ik zou mijn ogen neerslaan en beginnen aan een gebed, voor alle gekluisterde zielen, ook voor de hoerenzielen, de zuiplapzielen en al het andere verdwaalde volk dat op die vierhonderd meter rondstruint. Voor de toeristen zou ik bidden in het Frans, in het Engels, of in talen die ik niet ken. En zelf zou ik rustig blijven, de rust van de kerk, en datgene wat zo mooi op die zondagochtend begonnen was, de rest van de zondag met mee kunnen blijven dragen.