You Gotta Walk that Lonesome Valley

You’ve got to walk this lonesome valley – het is een lied waaraan Robert Pirsig refereert in de spannende, bijna thriller-achtige eindhoofdstukken van zijn boek Zen en de kunst van het motoronderhoud. Het is een lied dat vanuit een bepaalde context geschreven en door een bepaalde geestelijke wereld geïnspireerd is – het is een christelijke hymne. Pirsig, die verder nergens toe bekeerd is, betrekt deze hymne op zichzelf. Maar in haar boodschap stijgt het boven elke denominatie uit en heeft het iets te zeggen aan welk eenzaam avontuur dan ook. Het is een hymne die (altijd ook) iets zegt over de moeilijke uren die voorafgaan aan welke vorm van coming out dan ook. Of het nu gaat over geloof, waanzin of homoseksualiteit, het maakt niet uit. Het is een hymne die een paradox oplost, de paradox dat eenzaamheid gedeeld kan worden.

Caspar David Friedrich: De wandelaar boven het nevelmeer

Dit is het schilderij Wandelaar in het nevelmeer van Caspar David Friedrich. Het is een raadselachtig schilderij. Er is zoveel neveldoorwaaide onzekerheid tegenover een man die er qua houding en kleding uitziet alsof hij zich alleen maar hoeft om te draaien om na vijfhonderd meter lopen terug te zijn in een comfortabel vakantiehuisje. Kijken we wat alpinistischer naar deze bergwandelaar, dan moeten we vaststellen dat hij bepaald slecht uitgerust op pad is gegaan. In zijn beschrijvingen van geestelijke berglandschappen probeert Heidegger vaak een gevoel van groot gevaar op te roepen. Wat dreigt is de waanzin. Sommigen, zoals Friedrich Nietzsche, zijn nooit uit het filosofisch hooggebergte teruggekeerd.

Portret van de oudere Hölderlin

De gangbare lezing van de biografie van Friedrich Hölderlin is dat hij halverwege zijn leven krankzinnig is geworden en daar nooit werkelijk van is genezen. Deze biografische hoofdlijn wordt ook nog in de recentelijk verschenen biografie van Rüdiger Safranski gevolgd. Aan deze visie wordt ook al heel lang getwijfeld. Op een of andere manier lijkt er een behoefte te bestaan Hölderlin te canoniseren, alleen is het nooit precies duidelijk waarin dan? Was hij een heilige waanzinnige, een gestalte zoals je die in de romans van Dostojevski kunt tegenkomen? Was hij een vroegtijdige martelaar van de kwellingen van de moderniteit? Of was hij een mysticus en ging hij, in de aanvangsdecennia van de 19de eeuw, op zijn eigen onnavolgbare wijze iemand als Meister Eckhart achterna?

De toren aan de Neckar in Tübingen

Friedrich Hölderlin heeft de tweede helft van zijn leven doorgebracht in een kamer in een toren die onderdeel was van de woning van Ernst Zimmer in Tübingen. Zimmer was een meubelmaker die ooit in een verleden Hölderlins brievenroman Hyperion had gelezen, maar verder geen uitzonderlijke interesse in poëzie of literatuur had. Na Hölderlins ontslag in 1806 uit een psychiatrische kliniek hebben hij en zijn gezin de dichter liefdevol in hun huis opgenomen. De arts gaf hem nog drie jaar te leven maar Hölderlin zou hier nog bijna 37 jaar wonen. Er zijn verhalen dat hij over het algemeen goed kon opschieten met studenten die in ditzelfde huis op kamers woonden. Ook heeft hij in deze torenkamer nog heel wat gedichten geschreven, die hij ondertekende met vreemde datums en vreemde namen, zoals Scardanelli. Thans is er in Hölderlins torenkamer een klein museum ingericht.

De vleesboom in De Tuin der Lusten

In de tekst van Boudewijn de Groots lied Eva zijn diverse verwijzingen naar het schilderij De Tuin der Lusten van Jeroen Bosch terug te vinden. Dat dit lied over dit schilderij gaat hoeft dus niet betwijfeld te worden. In het linkerpaneel zien we bij Bosch het scheppingsverhaal in beeld gebracht, Adam en Eva in de tuin van het paradijs. En hoe goed het allemaal begon… Maar de vleeskleurige boom, nog steeds op het linkerpaneel, of nog steeds in een vijver in het paradijs, heeft al iets onheilspellends. Of de uil nu echt ‘schuine liedjes’ aan het fluiten is kunnen we niet zien, maar in zijn houding heeft hij wel iets scheefs of schuins. Met de hulp van wat marihuana is er in de jaren zestig rondom dit schilderij heel wat afgedroomd, al of niet erotisch.

Domenico in Tarkovsky’s Nostalghia

https://youtu.be/-gH1cprEg0w?t=2723

Het werk van de Russische cineast Andrej Tarkovsky wordt getekend door een meer dan gewone belangstelling voor de belevingswereld van de waanzinnige. Het indringendste portret van een waanzinnige vinden we in dat van de Italiaanse Domenico in de film Nostalghia (1983), die samen met zijn herdershond een verlaten en bouwvallige boerderij bewoont. Domenico heeft, net als talloze andere psychoten, wereldredders-pretenties. Bij hem loopt het uiteindelijk verkeerd af, ingevangen als hij is in de logica van het zelfoffer. Hoewel Domenico in zijn ontmoeting met de hoofdpersonage Andrej Gortsjakov redelijk ‘normaal’ over lijkt te komen, duidt zijn formule 1 + 1 = 1 toch op een totaal identiteitsverlies. Met grote cijfers heeft hij deze formule op de binnenmuur van de boerderij getekend (1:01:28) en in zijn hand laat hij twee druppels water tot één samenvloeien (51:08). De gruwelijke sterfscene van Domenico begint op 1:42:44.

Fantasia: De tovernaarsleerling

In Walt Disney’s Fantasia worden een aantal bekende klassieke muziekstukken geïllustreerd met tekenfilmbeelden. De verhalen zijn in de meeste gevallen ontsproten aan de fantasie van de medewerkers van de Disney-studio’s, maar het verhaal van de tovernaarsleerling is doelbewust door de componist, Paul Dukas, op muziek gezet. De titel van het stuk is ook L’apprenti sorcier en het verhaal gaat terug op een gedicht van Goethe. Bijzonder is hoe Dukas een olijk melodietje weet te transformeren tot massief, huiveringwekkend orkestgeschetter. Er zijn veel verwantschappen tussen de psychose en het verhaal van de tovenaarsleerling.

Monty Python: we are all different

Waar halen mensen het idee vandaan om zichzelf als ‘anders dan anderen’ te zien? Waarom denken mensen zo vaak dat ze eigenzinniger zijn, minder volgzaam, origineler, autonomer? Waarom voelen talloze mensen zich omgeven door kuddedieren, denkend dat ze zelf tot de selecte groep mensen behoren die hun wegen in alle originaliteit kunnen uitbanen? Niemand zou zich als ‘anders dan anderen’ willen zien als anderen hem of haar daar niet in voor waren gegaan. Verlangen om als origineel of autonoom te worden gezien is zelf weer aan anderen ontleend. Dit is een centrale paradox in wat René Girard de mimetische begeerte noemt. Ook originaliteit is nageaapt. Het is precies deze paradox van het moderne individualisme die, in een onvergetelijke persiflage, door Monty Python in de film Life of Brian in beeld wordt gebracht.

De zoutbus van Morton

Douglas Hofstadter is gefascineerd door feedback-loops en zelfverwijzingen. Aan Nederlanders schrijft hij een bijzondere bekendheid met dergelijke fenomenen toe. Niet voor niets, zo schrijft hij, is een van de grootste visuele meesters van het verwerken van zelfverwijzingen in afbeeldingen een Nederlander. We hebben het dan over M.C. Escher. Een andere oerbeeld uit de Nederlandse cultuur waarin een beeld naar zichzelf verwijst vinden we op het cacao-blik van Droste. Daar zien we een verpleegster met een dienblad waarop zelf weer een cacao-blik staat. Enzovoorts, enzovoorts, ad infinitum. In principe vindt iets dergelijks ook plaats op de zoutbus van Morton, alhoewel het daar minder goed te zien omdat het meisje onder de paraplu de afbeelding met haar arm afdekt.

Audio-feedback als onderdeel van een song

We kennen de audio-feedback-loop allemaal als de hoge schrille toon die uit een geluidsinstallatie kan komen die niet goed staat afgesteld. Een zacht geluid – het kan van een voorbijvliegende mug zijn – gaat de microfoon binnen en komt versterkt door de boxen weer naar buiten. Vervolgens wordt dit geluid opnieuw door microfoon opgepakt en versterkt naar de boxen verstuurd. Enzovoorts, enzovoorts… Je hebt dan een positieve feedback-loop. Deze toon is vaak te horen bij opnames van live-concerten en draagt bij aan de typische live sfeer van die opnames. Soms is de feedback-toon in een song geïntegreerd, zoals in het nummer Tommy van de popgroep Focus (op 1:11 en op 1:28).