Spreken in Tongen

Over de periode tussen Pasen en Pinksteren is heel weinig bekend. De teksten die ons daar iets over vertellen vinden we aan het eind van de Evangeliën en het begin van het boek Handelingen. Na het aantreffen van het lege graf, zijn er diverse momenten waarop mensen Jezus ervaren, zien, aanraken zelfs, maar over hoe zich dat in de tijd heeft afgespeeld valt nauwelijks iets te zeggen. Het is niet alleen het verhaal van de apostelen. Er gonzen geruchten, er zijn vermoedens, er is een verlangen naar de terugkeer van Jezus. Op de momenten dat Jezus verschijnt hebben mensen het meestal pas laat in de gaten, en soms herinneren zij hoe hun het harten brandden toen hij met hen sprak.

Op Pinksteren breekt het geloof in de opstanding van Jezus naar buiten. Het wordt beschreven als een groot wonder waarbij veel mensen betrokken zijn. Er dalen vuurtongen neer op de hoofden van de gelovigen en men barst los in wat in de Bijbeltekst ‘glossolalie’ wordt genoemd, meestal vertaald als ‘spreken in tongen’. Het zijn extatische momenten waarin een aantal mensen een bijzondere vorm van communicatie ondergaan, die ze begrijpen als een wonderbaarlijk kunnen spreken met iemand met een andere moedertaal. Als Petrus het woord neemt en de vervoerde mensen toespreekt, dan is de eerste christengemeenschap daadwerkelijk ontstaan.

Dit openbaar of publiek worden, dit naar buiten treden, zou je als een vorm van coming out kunnen beschrijven. Er is nu geen twijfel meer mogelijk, alle onbestemde gevoelens en verlangens krijgen contouren, het verhaal waarmee de evangelisten eindigen wordt door een van hen, Lucas, opgepakt en verder verteld. Het is een echte sequel – een the return of… verhaal. Now he is back as the Holy Spirit, and maybe we can understand Him a little bit better than we did when he shared our lives with us as the son of God…

*****

Coming out, we vertalen het meestal in het Nederlands als ‘uit de kast komen’. Het is een term, die als eerste, zover ik weet, circuleerde onder jonge homoseksuelen. Het betreft het moment dat ze hun seksuele voorkeur voor de wereld bekend maken. De tijden van angsten en twijfels – vaak ook hele eenzame tijden – wordt daarmee afgesloten. Het is nu zo, mensen mogen het weten… Laten de anderen maar denken wat ze denken, en vinden wat ze vinden…

Deze metafoor van het uit de kast komen, kan op allerlei levensgebieden worden toegepast. Wat betreft mijn psychiatrische avonturen – en na het publiceren van mijn boek De overtocht: Filosofische blik op een psychose heb ik dit weer diverse keren mee mogen maken – denken mensen vaak dat het vertellen van een verhaal over een psychose altijd ook zo’n uitbraak is, een uitbraak van iets waar je je misschien wel decennialang voor hebt geschaamd. Maar dat is eigenlijk helemaal niet mijn ervaring. In de jaren tachtig, toen het allemaal gebeurd is, heb ik al heel snel door gekregen dat je met een verhaal over een psychose aandacht kan trekken, zelfs gevoelens van bewondering of respect kan opwekken. Ja, een stevig psychiatrisch reisavontuur kun je op allerlei manieren exploiteren, en een van de redenen dat ik er soms terughoudend mee was, was dat ik andere mensen, met hun vaak veel diffusere psychische worstelingen, ook spreekruimte wilde geven. Daarover schrijf ik met name in hoofdstuk 2, ‘Botsende trauma’s’. Ik zal niet nog weer eens een keer over mijn waantijd beginnen, heb ik soms gedacht, want dan kaap je elke aandacht weg die nu naar iemand anders dient te gaan.

Heel anders was dat met mijn christelijke gevoelens en ideeën. Het is misschien wat overdreven om te spreken in termen van uitbaten of exploiteren, maar zoiets was er in de jaren tachtig zeker niet bij. Mijn terughoudendheid hierin had alles te maken met het feit dat ik niet uitgelachen wilde worden, niet als achterlijk wilde worden gezien en vooral geen zin had om in vervelende discussies terecht te komen waarin in spottende trant gevraagd werd of ik een godsbewijs kon leveren of iets anders uit wat dan beschouwd werd als het christelijk-filosofische rariteitenkabinet. Op FaceBook heb ik diverse keren berichten gelezen van jonge mensen die het bekendmaken van hun religieuze levensovertuiging letterlijk in termen van een ‘coming out’ beschreven. Ik kan dat begrijpen. Dit alles maakt dat ik in de loop der tijd een speciale gevoeligheid voor het Pinksterverhaal heb ontwikkeld.

In mijn boek schrijf ik over het ‘spreken in tongen’ in hoofdstuk 3, getiteld, ‘Nog iets over het niets’. Op ‘uit de kast komen’ ga ik in in hoofdstuk 8, het bekeringshoofdstuk, dat dezelfde titel draagt als het boek als geheel. Ik eindig met een citaat uit dat hoofdstuk: ‘Voor sommige studenten met wie ik omging, bezig met Marx of Sartre, Freud of Foucault, was de EO nog het meeste een ideologisch instituut dat mensen wilde opzadelen met aftandse ideeën over een godsbestaan en daarmee iets belangrijks in-en-in menselijks – meestal nog steeds seks – zou willen onderdrukken. Diezelfde studenten konden dan een paar dagen later met opengesperde ogen naar de VPRO kijken, als daar iemand het relaas zou doen van een of ander psychiatrisch avontuur, laten we zeggen, eh… ja, een psychose. Er zijn decennia geweest waarin het in veel kringen gemakkelijker was als psychoot uit de kast te komen dan als bekeerling. Het was, toen, in de jaren tachtig in ieder geval, geen goed klimaat om de mogelijkheid te onderzoeken of deze twee ervaringen weleens iets met elkaar gemeen zouden kunnen hebben.’

De overtocht kan besteld worden in de webshop van uitgeverij Lontano.

Meer over de inhoud van De overtocht is ook te vinden op deze website.